FBE Fryslân: grote zorgen over ganzenbeleid Friesland
De Faunabeheereenheid Fryslân (FBE) uit scherpe kritiek op de toepassing van een nieuw rekenmodel door de Provincie Friesland voor de bepaling van de zogenoemde “beheerruimte” bij de schadebestrijding van overwinterende ganzen. Volgens de FBE leidt deze modelmatige benadering tot een rigide en onwerkbaar systeem, waarbij schadebestrijding automatisch kan worden stilgelegd zodra een model aangeeft dat populaties onder een vastgestelde grens dreigen te komen – zelfs wanneer ecologisch gezien geen risico bestaat voor de instandhouding van de soort.
Achtergrond: aanpassing provinciale verordening
De Provincie Friesland wil haar ganzenbeleid wijzigen via de Omgevingsverordening. Aanleiding hiervoor is een debat in Provinciale Staten van september 2024, waarin werd gevraagd te onderzoeken of de vrijstelling voor verjaging met ondersteunend afschot moest worden aangepast. Tevens werden moties aangenomen die opriepen tot ruimere mogelijkheden voor dergelijke verjaging.
Op basis van een ecologische effectenanalyse stelt de provincie nu onder meer de volgende wijzigingen voor:
- Verruiming van de tijden voor ondersteunend afschot: van een half uur naar één uur vóór zonsopkomst en na zonsondergang.
- Afschaffing van verboden: op het afschieten van ganzen die uit rustgebieden opvliegen.
- Schrappen van operationele beperkingen, zoals het maximum aantal jagers of het aantal te schieten ganzen per actie.
- Toelating van elektronische lokmiddelen bij verjaging.
De FBE ondersteunt deze aanpassingen, omdat zij beter aansluiten bij het natuurlijke gedrag van ganzen en bijdragen aan een praktische en transparante uitvoering. De verruiming zou bovendien dierenwelzijn ten goede komen door ganzen binnen effectieve en veilige schootsafstand te lokken.
Beperkte invloed in de praktijk
Volgens FBE-procesmanager Nikkie van Grinsven hebben de verruimingen in de praktijk weinig invloed op het aantal geschoten ganzen. Zij benadrukt dat het ondersteunend afschot niet is bedoeld voor populatiebeheer, maar voor het langdurig verjagen van schadeveroorzakende groepen.
Ook de opgeheven beperkingen qua jagers en afschotomvang hebben slechts beperkt effect, maar verhogen wel de uitvoerbaarheid en duidelijkheid van het beleid.
Zorgen over het rekenmodel (GRP)
De grootste zorg van de FBE geldt het gebruik van een **rekenmodel gekoppeld aan de gunstige referentiepopulatie (GRP)**. Friesland is de eerste provincie die deze GRP modelmatig als toetsingscriterium inzet. Wanneer de berekende populatie onder deze grens dreigt te komen, wordt verjaging met ondersteunend afschot verboden.
Volgens Van Grinsven is dit problematisch, omdat:
- De GRP’s niet op ecologische ondergrenzen zijn gebaseerd, maar op historische winters (1990–2000).
- Het model berust op aannames, onvolledige data en correctiefactoren, waardoor de uitkomsten onzeker zijn.
- Het systeem feitelijk fungeert als “aan/uit-knop” voor schadebestrijding, terwijl populaties van trekganzen in werkelijkheid stabiel of stijgend zijn.
De FBE waarschuwt bovendien voor precedentwerking: als Friesland dit model juridisch bindend toepast, zouden andere soorten wellicht dezelfde toetsing moeten ondergaan, zonder ecologische noodzaak.
Internationaal perspectief
Binnen het AEWA-verdrag (African-Eurasian Waterbird Agreement) worden populatiemodellen slechts als **ondersteunend instrument** gebruikt – niet als juridisch beslissingskader. Friesland wijkt daarmee af van internationale praktijk, en dat kan volgens de FBE verstrekkende juridische en praktische gevolgen hebben.
Daarnaast is het model volgens de FBE ecologisch discutabel; in enkele gevallen zouden berekende overlevingscijfers zelfs biologisch onmogelijk zijn. Dit kan leiden tot zinloze beperkingen, waarbij schadebestrijding wordt stilgelegd terwijl de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
Pleidooi voor adaptief beheer.
De FBE roept de provincie op om het beleid te baseren op **monitoring, veldobservaties en lokaal ecologisch inzicht**, waarbij modellen slechts een adviserende rol spelen. Deze aanpak, het zogeheten **adaptief beheer**, sluit beter aan bij internationale normen en de praktijkervaring van jagers en boeren.
Tot slot noemt Van Grinsven het “onbegrijpelijk” dat Nederland, als land met de hoogste landbouwschade door ganzen in Europa (meer dan 100 miljoen euro per jaar), nu als enige lidstaat kiest voor een verzwaring van de regelgeving, terwijl de aantallen ganzen de afgelopen decennia verdubbeld tot verdrievoudigd zijn.
Reactie LVVN
Het ministerie van LVVN is gevraagd waarom het GRP-model als toetsingsinstrument wordt gebruikt. ‘Het gebruik van GRP’s (gunstige referentiepopulaties) vloeit voort uit afspraken die internationaal zijn gemaakt in AEWA verband (African-Eurasian Waterfowl Agreement). De redenatie is dat wanneer er overeenstemming is over de minimale populatieomvang die nodig is om aan internationale afspraken te voldoen, daarmee juridische ruimte ontstaat om populatiebeheer toe te passen, voor zover de populatie de GRP overstijgt. Provincies baseren hier hun beleid op en hebben daar interprovinciaal afspreken over gemaakt. In die zin gaat het om landelijk beleid, maar het Rijk is hier niet direct bij betrokken.’




