Voedselaanbod en predatoren bepalen broedsucces van wadvogels

In 2020 startte een consortium, bestaande uit Ecosensys, Altenburg & Wymenga, Sovon en de Rijksuniversiteit Groningen, onder leiding van Het Groninger Landschap een onderzoek naar het broedsucces van wadvogels aan de kust van het vaste land. De aanwezigheid van predatoren blijkt een bepalende factor voor het broedsucces en laten weinig nesten van wadvogels in de kwelders ongemoeid.

Tijdens dit onderzoek zijn verschillende maatregelen getest om het broedsucces een positieve impuls te geven. Belangrijke aandachtspunten vormen de kwaliteit van het voedselaanbod en de aanwezigheid van predatoren.  Om de beweging van grondpredatoren langs de noordelijke kust 3 tot 6 maanden te kunnen volgen zijn tussen 2020 en 2022 vossen en steenmarters gezenderd.

Combineer beheermethoden

De aanwezigheid van predatoren blijkt een bepalende factor voor het broedsucces en laten weinig nesten van wadvogels in de kwelders ongemoeid. ‘Steenmarters en vossen zijn inventief en volhardend. Vossen schuwen water niet en zwemmen relatief lange afstanden om een broedeiland te bereiken, ondanks dat ze een voorkeur hebben om zich over het droge te bewegen. Maar over volhardend gesproken: we hebben ook vossen gemonitord die volledig op de kwelders leven.’

De aanbevelingen zijn wat Jonge Poerink betreft helder.

Het kluteneiland in de kwelders van de Dollard is omringd door water en voorzien van een stroomraster. Dat blijkt een zeer effectieve combinatie om predatoren buiten het broedgebied te houden. Daar is geen vos of steenmarter gesignaleerd. Het gebruik van één beheermethode is minder effectief, maar een goede aanleg eens te meer cruciaal. Het predatieonderzoek gaat de komende tijd door om meer conclusies te kunnen trekken die terrein beherende organisaties handvatten bieden bij het predatiemanagement.

Altenburg & Wymenga leidde het onderzoek naar het voedselaambod. In 2020 werd een eerste inzicht verkregen van het voedselaanbod voor klutenjongen in binnen- en buitendijkse gebieden langs de vastelandskust. De onderzoekers stelden vast dat het voedselaanbod bij de Klutenplas bij Westernieland op het moment van bemonsteren, aanzienlijk lager was dan in de andere gebieden. Het onderzoek in 2021 richtte zich daarom op dit gebied.

De beschikbaarheid van insecten houdt verband met de weersomstandigheden. Bijvoorbeeld, hoe hoger de temperatuur, hoe meer insecten. Het zoutgehalte bepaalt de aanwezigheid van verschillende soorten benthos. Daarnaast werd het gebied in 2021 gevoed door een brakwatertoevoer. Hoewel dit niet statistisch is aangetoond, is dit mogelijk wel van belang geweest voor de ontwikkeling van de voedselbeschikbaarheid in het gebied

 

bron: Het Groninger Landschap, 27/06/2022
 



Boodschap aan de politiek

 

Jagers in bevroren groenbemester

Volgens de Wet Natuurbescherming art 3.20 lid 3 is, Beheer en Schadebestrijding een wettelijke taak van de grondeigenaren, terreinbeheerders als jachthouders en indien deze rechten zijn verhuurd conform art 3.23 zijn dat de jachthouders. Dus niet van actiegroepen, die elke keer menen het beter te weten. Als ze een misstand menen waar te nemen, hebben ze natuurlijk het recht protest aan te tekenen. Echter, de uitvoering van genoemde wettelijke taak zou niet op voorhand stilgelegd mogen worden, maar pas nadat de klager eventueel in het gelijkgesteld is.

Verder is de benutting van wild op zijn gronden een grondrecht van de grondeigenaar. Dat de jager ook nog plezier beleeft aan de jacht, is hierbij volkomen irrelevant.

De invulling van de jacht wordt niet zomaar aan onze 27.000 jagers overgelaten. Elke provincie heeft een FBE (Faunabeheereenheid) die binnen de wet de grote lijn uitzet in haar Faunabeheerplannen die goed gekeurd worden door de betrokken provincies. Tenslotte bepaalt elk van de jachthóúders (kan ook een groepje zijn) in welke mate in zijn gebied wild geschoten mag en soms zelfs móét worden, waarbij verreweg de meesten van hen proberen een gezonde populatie in stand te houden. De meejagende collega’s hebben zich strikt aan hun aanwijzingen te houden, op straffe van uitsluiting. Een jachthouder heeft er geen belang bij zijn wildstand te ruïneren. Bovendien mag men gevoeglijk aannemen, dat de gemiddelde jachthouder veel meer van het wild EN van de natuur begrijpt, dan al de ideologisch gedreven onbenul, dat zoals hier aangegeven, medeverantwoordelijk is voor de afbraak.

Dus Politiek, breng de jacht terug waar ze hoort, vertrouw wat meer op de uitgebreide kennis en ervaring van de jagers EN hun constructieve instelling. Het is eenvoudig absurd, om bij elke maatregel er van uit te gaan, dat de jager niets liever doet dan de natuur te plunderen en uit te buiten.

Heb niet de illusie dat ideologisch gedreven actiegroepen het beter weten, met hun illusie ‘dat de natuur alles vanzelf oplost’. De schade die zij de natuur hebben aangedaan, is bijna onbeheersbaar geworden. Stop daarom met het chicaneren van de jagers bij elke gelegenheid en geef hun de middelen terug om hun wettelijke taak en hun grondwettelijke recht uit te voeren, middelen die hun in de loop van 50 jaar stukje voor stukje zijn afgenomen. En vergoed op zijn minst de kosten van de schadebestrijding.

De wettelijke taak Jachthouder: art 3.20 lid 3 Wn

De jachthouder doet datgene wat een goed jachthouder betaamt om een redelijke stand van de in zijn jachtveld aanwezige wild als bedoeld in het tweede lid te handhaven, dan wel, bij het ontbreken daarvan, te bereiken, en om schade door in zijn jachtveld aanwezig wild als bedoeld in het tweede lid te voorkomen.

De Terrein Beherende Organisaties

Dwing de Terrein beherende Organisaties zoals Staats Bosbeheer en Natuurmonumenten eindelijk eens die wettelijke taak – Beheer EN Schadebestrijding – uit te voeren.

De TBO’s lijden niet onder de stikstofuitstoot van hun buren. De buren lijden onder de predator- en ganzenuitstoot van de TBO’s.

Het gevaar….

Wanneer de jachthouder steeds meer beknibbeld wordt op zijn rechten, zal de motivatie om predatoren te bestrijden afnemen. Dit zal door bepaalde groepen met een meer esoterische opvatting van ‘Moeder Aarde’ luid toegejuicht worden, maar zal onze biodiversiteit verder omlaag brengen.

Dit gevaar is zeer actueel vanwege de dreigende inperking van de bejaagbare soorten en het stoppen van de bestrijding van de vos op grond van een juridisch foutje.

Bureaucratie

Verminder ook de bureaucratie. Jagers en ambtenaren kunnen onmiddellijk sterk ontlast worden door de soorten, waarvoor jaar in jaar uit, ontheffingen verleend moeten worden, simpelweg terug op de wildlijst te zetten. Schaf alle regels af, die de ganzenjacht bemoeilijken, als men werkelijk de ganzendruk wil verminderen.

Deze bureaucratie helpt alleen die groepen, die menen dat de natuur beter af is zonder jagers – maar helpt de wildstand alleen maar verder naar beneden. De Fauna Beheereenheden (FBE) hebben ondertussen voldoende middelen om ongewenste ontwikkelingen bij te sturen.

Criminele bendes

Zet daarentegen zwaar in op de bestrijding van de desastreuze ‘stroperij voor de sport’ met de zo genoemde ‘lange honden’, die sinds het verdwijnen van de Veldpolitie extreme vormen aangenomen heeft. Op één nacht kan een hazenpopulatie, die door de jachthouder jaren zorgvuldig is beheerd, m.b.v. die honden gedecimeerd worden. De gedode hazen worden simpelweg in het veld achtergelaten.

Deze ‘sport’, waarbij met grote sommen (drugs)geld wordt gewed, is opgezet als een militaire organisatie en verlangt dan ook een navenante aanpak.

Terug naar een jachtwet, gebaseerd op de werkelijkheid 

Niet op sentimenten en goede bedoelingen.

Zie verder: De Groene Politiek 

 




Hoe de groene politiek……..

De geschiedenis.

De jagers dachten:

“Laat die dierenknuffelaars maar kletsen”

En toen:  

“Het waait wel over”

En toen:

“Het zijn er maar een paar”

En toen:

“Onze vertegenwoordigers leggen het wel uit”

En toen:

“Die paar zielenpieten in de Tweede Kamer stellen niets voor”

En toen:

“De politiek zal toch niet zo stom zijn?”

En toen:

“Onze vertegenwoordigers gaan wel praten in Den Haag”

En toen:

“Ik stuur een brief naar de krant” (maar hij werd niet geplaatst)

De boeren dachten:

 “Alweer een milieumaatregel”

En toen:

“En wat krijgen we morgen weer?”

En toen:

“Hoe houd ik mijn bedrijf overeind?”

Dierenvriend dacht:

“Wat een lustmoordenaars!”

En toen:

 “Ik stuur een brief naar de krant” (en hij werd geplaatst)

De stedeling dacht:

 “Jagen? Lekker knallen!”

En toen:

“Maar ook wel zielig”

De Jagersverenigingen dachten:

“We gaan het even uitleggen”

En toen:

“Het gezonde verstand zal natuurlijk winnen”

En toen:

“We krijgen de meeste partijen wel mee”

En toen:

“We moeten diplomatiek zijn”

En toen:

“Niet activistisch worden. Dan plaatsen we ons buitenspel”

De tegenpartij dacht:

“We hebben ons netwerk. En een hoop subsidie”

En toen:

“En onze ondergrondse actiegroepen”

En toen:

“Eerst die jagers aanpakken – elitaire patsers. Daarna de boeren”

En toen:

“Die vissers komen later wel”

En toen:

“We hebben de tijd. Ooit zijn ze allemaal veganist”

En op een dag werden jagers en boeren wakker, maar konden zich niet bewegen: ze waren ingepakt.

Waar ging het fout? Tegen wie vechten wij jagers?

Om daarachter te komen kunnen we eens kijken in een boek dat al in 2003 verschenen is, Econostra van Peter Siebelt.

Siebelt is een beveiligingsexpert (en ook publicist) en heeft in die hoedanigheid een ongelooflijke berg documenten verzameld over de buitenparlementaire bewegingen sinds de jaren 70 en hij stelt de betrokkenheid van de officiële politiek aan de orde.

De naam ECONOSTRA  heeft hij bedacht naar analogie van de Siciliaanse maffiaclub Cosa Nostra met een organisatiegraad, die de hele maatschappij en politiek doordringt. Door het wegvagen van de intellectuele vleugel op ‘rechts’ sinds 1968, dicteren de linkse nazaten van het jaren ’70/’80-activisme in de media tot de dag van vandaag de voorwaarden van het gesprek. Ook domineren ze het onderwijs, het programmeren van kinderen met klimazisme.

Het is onbegonnen werk voor mij om de juistheid van zijn analyses te beoordelen, maar één ding springt er in dit verband onmiddellijk uit:

Al in 1998 deed hij (Lubbers) een profetische uitspraak.

Regeringen raken de macht kwijt aan de actiegroepen, Ngo’s,(niet gekozen organisaties) de Derde Macht.

En is dit wat we zien vandaag. Het gaat dan niet alleen over de jacht. Nee, die jagers vormen maar een heel klein groepje zonder politieke macht, maar een groepje dat wel gemakkelijk negatief af te schilderen is en dus van enorm ideologisch belang. Zielige diertjes helpen daarbij. Nee, vanaf het begin was het ook de bedoeling de boeren het land uit te krijgen. Siebelt schrijft in 2003:

Een groot deel van de groene professoren zet door middel van;

lezingen en publicaties hun studenten indirect op tegen de boeren in ons land.

Beetje bij beetje wordt de Nederlandse boer helemaal de nek omgedraaid

En ook dat is vandaag in alle hevigheid aan de orde, hoewel de kwestie nog veel gecompliceerder geworden is. Maar in dezelfde la vinden we o.a. de door ecologen bedachte stikstofcrisis, (J&B 178 feb. 2021) en het veganisme.

Veganisme?

Een volgens veganisten ‘ethisch’ standpunt, dat uiteraard de jacht en veeteelt wil vernietigen. De reclame ervoor zien we nu overal.

Veganisten vormen 1% van de bevolking, vegetariërs 4%-5%. (Zie ook het kader onderaan: Dood in de pot) Maar hoe kan zo’n klein deel van de bevolking het voor elkaar krijgen, dat er op sommige universiteiten en zelfs in sommige bedrijven alleen nog maar Vega/vegetarisch geserveerd wordt in de kantine?  Een minderheid, die de meerderheid haar wil oplegt. Daar is invloed (macht en geld) en minachting voor de democratie voor nodig. Maar waar komt die macht vandaan?

Volgens Siebelt zit het zo:

  • De toplaag wordt gevormd door een aantal politieke partijen met een ‘groene’ ideologie;
  • Daaronder de media, die nauwelijks tegengeluiden doorlaten;
  • Daaronder de laag van NGO’s (Niet Gekozen Organisaties); Greenpeace, Milieudefensie e.d., ruimhartig gesubsidieerd door de toplaag, linkse stichtingen die nu meer macht en geld hebben dan de meeste politieke partijen.
  • Onderaan de actiegroepen, de grondtroepen, die het niet altijd even nauw nemen met de wet, maar die de steun genieten van de lagen hierboven.

En we weten allemaal hoe die grondtroepen te werk gaan.

  • Bestook de media met zielige dieren en stuitende verhalen over de boeren en de jacht.
  • Frustreer de gang van zaken door elk gaatje in de wet of gemeentelijke regeling op te zoeken en protesteer of ga een juridische procedure aan. Ook al is er geen kans te winnen, de jacht wordt erdoor afgeremd en voor er een uitspraak is, is de broedtijd begonnen.
  • Provoceer jagers in de hoop dat ze hun zelfbeheersing verliezen en film dat. Gegarandeerd dat ze hun geweer mogen inleveren
  • Probeer zo veel mogelijk jachtpartijen te verstoren – dat is ons demonstratierecht!
  • Nee! Demonstreren doe je op het Malieveld. Verstoren van de uitoefening van een wettelijk goed gekeurde bezigheid is een misdrijf. De vraag is: waarom wordt hier niet effectief tegen opgetreden?
  • Of maak de positie van elke hoogzit/jachthut bekend op internet, natúúúúrlijk zonder aan te zetten tot vernieling. Maar hoe kan het dat zo’n site, die alleen maar bedoeld kán zijn om op te roepen tot verstoring van een volkomen wettige activiteit, kan blijven bestaan?

De toplaag daarentegen: de overheid, die ooit de maatschappij wilde beschermen door het gokken te verbieden, heeft de Postcodeloterij ingezet om clubs te financieren, die beweren het algemeen belang te vertegenwoordigen, zoals Greenpeace en Milieudefensie of Urgenda, die alle hun eigen agenda voeren.

En de jagers en boeren? Die houden hun eigen broek op en beschikken niet over grondtroepen en de gesubsidieerde financiële middelen om al die rechtszaken te bekostigen.

Film Marijn Poels

……..helpt onze natuur te vernielen.

Ik stem op de PvdD, want die doet geen vlieg kwaad.

Dit is vaak het argument wanneer men niet weet op wie men stemmen moet.

En inderdaad, de partij doet die vlieg  geen kwaad, maar wel een heleboel andere dieren.

  • Het bekendste voorbeeld is wel het door hun gepropageerde beleid in de Oostvaardersplassen, uitblinkend in gebrek aan inzicht in natuurlijke processen en basale logica.
  • Door het welkom heten van de wolf bezorgt ze een heleboel huisdieren, reeën, herten en zwijnen een gruwelijke dood
  • Door het frustreren van de jacht op de vos en andere predatoren heeft ze heel wat weidevogels op de rand van verdwijnen gebracht
  • Om dezelfde reden heeft ze lokaal de stand van hazen, fazanten en patrijzen ver naar beneden gebracht
  • Door het frustreren van de ganzenjacht is die populatie geëxplodeerd. Veel ‘weidevogelgebieden’ zijn veranderd in kaalgevreten, platgetrapte vlaktes, waar de weidevogels geen dekking meer vinden om te nestelen en kuikens groot te brengen.
  • Door de bescherming van zwerfkatten zijn grote aantallen vogels, zoogdieren en amfibieën gedood.

Natuurlijk is niet alleen de PvdD verantwoordelijk. Een meerderheid van de partijen heeft het jachtverbod op de vos gedurende 2 jaren, begin deze eeuw, toegelaten. Sindsdien heeft een vloedgolf van vossen ons land overspoeld. De grondbroeders in de duinen zijn erdoor gedecimeerd, de lepelaars uit het Naardermeer verdreven. De Groningse en Friese kwelders zijn hun enorme vogelrijkdom kwijt.

Het verbod op vangkooien voor kraaien en de bescherming van de ekster hebben zichtbaar een negatieve invloed op de zangvogels. Al een paar jaar is het ‘Silent Spring’ in veel van onze tuinen.

Conclusie: de groene beweging is in hoge mate medeschuldig aan de verarming van onze natuur.

Hoe geloofwaardig ben je als partij, wanneer je de komst van de wolf toejuicht terwijl je jarenlang de jager van buitensporige wreedheid hebt beschuldigd?

Hoe geloofwaardig ben je als partij, wanneer je je niet tegen windmolens en zonneparken verzet, terwijl je jarenlang de boeren van landschapsvernietiging hebt beschuldigd ?

Hoe geloofwaardig ben je als partij, wanneer je op Trumpiaanse wijze mensen met een andere visie de mond probeert te snoeren m.b.v. het strafrecht (zie kader: PvdD en Nepnieuws)?

Zie verder: Boodschap aan de Politiek

Veganisme – de dood in de pot

De echte veganist vindt dat je geen enkel dier mag doden en zelfs niet mag gebruiken voor leer, melk of eieren bijvoorbeeld. Planten eten mag wel.

Hiermee ontkennen ze de geldigheid van ons bestaan, want wij en alle dieren leven door andere dieren op te eten, te gebruiken of weg te concurreren. Ook in het laatste geval betekent dat de dood voor dat andere dier.

Ze menen het dus beter te weten dan (naar keuze) de Schepper of de Evolutie, die hebben het helemaal verkeerd gedaan!

Bovendien maken ze zichzelf iets wijs: ook als veganist of vegetariër verdring je andere organismen. En dat verdringen gaat door middel van één ding: verhongering. Weiger je dat te doen, dan ga je zelf dood.

Voor hun ‘ethische’ standpunt vinden ze onderbouwing in de theorie van de Australische filosoof Peter Singer, die zichzelf bio-ethicus noemt.

Hij stelt dat de mens zich niet boven andere diersoorten mag plaatsen, want dat is discriminatie!

Dit is een eersteklas drogreden: discriminatie betekent niets anders dan ‘onderscheid maken’.

En dat is op zich niet verwerpelijk. Verwerpelijk wordt het pas als we op grond van een onderscheid (afkomst, huidskleur, geaardheid) conclusies gaan trekken, die niets met dat onderscheid te maken hebben.

En welke autoriteit bepaalt, dat we geen onderscheid mogen maken tussen onszelf en een kip, regenworm of nematode?

Als de ware veganist voor de keuze komt te staan, zal hij zijn leven geven voor die regenworm. Vervolgens slikt een merel die worm wel door.

Doorredenerend zou het ook discriminatie zijn om planten te eten.

De bio-industrie hoeft zeker niet heilig verklaard te worden, verre van dat, maar:

. de mens kan geen gras verteren

. koeien kunnen het gras voor ons omzetten in hoogwaardig voedsel

. de hele veeteelt wordt op krampachtige wijze tot een klimaatprobleem gemaakt

. een koe kan nooit meer CO2 uitstoten dan zij opgevreten heeft in de vorm van gras

. en die CO2 wordt weer in gras omgezet – de ideale recycling

. op de wereld is er meer grond, die uitsluitend voor veeteelt geschikt is, dan grond voor akkerbouw

. zonder veeteelt of jacht kan de mens in veel gebieden niet leven (de dood in de pot – weg met ons)

Zie ook De Gekookte Kikker.

De PvdD en Nepnieuws

Begin dit jaar stelde de PvdD, geheel in lijn met de huidige tijdgeest, een aantal Kamervragen, die o.a. deze hilarische tekst bevatte:

Op welke manier kan de huidige wetgeving rondom haatzaaien, bedrog en misleiding ingezet worden om desinformatie over de wolf te bestrijden, zeker als dit kan leiden tot strafbare handelingen die gericht zijn tegen een beschermde diersoort?

De minister is echter van mening, dat dit onder de vrijheid van meningsuiting valt. En dat is goed nieuws voor de PvdD, want zelf doet ze al jaren aan haatzaaien, bedrog en misleiding en verspreidt ze nepnieuws:

  • Jaarlijks kreperen in Nederland 1 miljoen aangeschoten dieren;
  • Door het afschieten van zwijnen komen er meer, net als bij vossen;
  • Door bejaging zoeken zwijnen de bosrand op, met meer kans op aanrijding;
  • Zonder jacht onstaat er vanzelf een natuurlijke balans;
  • 97% van de Nederlanders is tegen de jacht;
  • Door de jacht vermindert de wildstand en de biodiversiteit;
  • De jagers willen zo veel mogelijk schieten.
 



Provincies hebben geen bevoegdheid voor sluiting landelijke vrijgestelde soorten.

Provincies gaan boekje te buiten, Raad van State geeft aan dat de uitspraak Rechtbank Midden Nederland, alleen de proces partijen (provincie Utrecht) bindt. De minister is het ook oneens met uitspraak rechtbank Midden Nederland inzake onverbindend verklaren Rnb ten aanzien van de vos en heeft inmiddels hoger beroep ingesteld.

 

De provincies kunnen namelijk het bejagen van de nationaal vrijgestelde soorten in hun provincie niet verbieden, het wel of niet bejagen van deze soorten uitdrukkelijk geen bevoegdheid van de provincie. Alleen de minister is in deze het wettelijk bevoegd gezag.

De desbetreffende provincies gaan dus juridisch gezien hun boekje ver te buiten, dus geldt dit ook voor de provincies Groningen, Drenthe, Zuid-Holland en nu ook Limburg v.w.b. de vos. Deze provincies handelen niet alleen onbevoegd maar daarnaast is dus hun interpretatie van de uitspraak rechtbank Midden Nederland ook nog eens onjuist. volgens de RvS.

Namelijk, vandaag diende het verzoek om een voorlopige voorziening van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht (hierna GS Utrecht) naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland over de ontheffing nachtelijk afschot vossen. De rechter overwoog tijdens de behandeling dat de onverbindend verklaring in deze uitspraak alleen bindend is ten aanzien van de bij deze procedure betrokken partijen.

Hiermee zijn de gevolgen van de uitspraak dus niet landelijk en blijven deze beperkt tot binnen de provinciegrenzen van Utrecht. 

De minister heeft inmiddels aangegeven dat zij het oneens is met de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Zij is zoals blijkt uit haar antwoord op Tweede Kamer vragen van de leden Bisschop (SGP) en Van Campen (VVD) over het jachtbeleid. De minister heeft bij de beantwoording onomwonden gesteld het volstrekt oneens te zijn met de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland waarbij de bepaling van artikel 3.1, tweede lid, van de Rnb onverbindend is verklaard ten aanzien van de vos.

Zij verwoorde dit als volgt:

Ik ben het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat ik onbevoegd ben om de vrijstelling in artikel 3.1, tweede lid, van de Rnb op te nemen. Van onbevoegdheid is geen sprake, want de vrijstelling is door het bevoegde orgaan verleend binnen de door artikel 3.15 van de Wnb voorgeschreven kaders. Ik ben daarom voornemens om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak.”

Uit voorgaande vloeit volgens ons alsook de Jagersvereniging voort, dat het (onrechtmatige) beleid dat enkele provincies ten aanzien van de nationaal vrijgestelde soorten voorstaan volstrekt onhoudbaar is geworden. Wij zijn dan ook van mening dat de betreffende provincies per direct dienen te reageren en de schadebestrijding op alle landelijke vrijgestelde diersoorten dienen toe te staan, zij zijn immers niet bevoegd en de uitspraak van de RvS geeft aan dat deze uitspraak alleen kan gelden voor de provincie Utrecht.

De Wet natuurbescherming en het Besluit en de Regeling natuurbescherming zijn de grondslagen voor de landelijke vrijstelling van de vos in de vorm van een Ministeriële regeling.gezien de uitspraak van de minister.

Bovenstaande staat overigens los van een andere procedure die bij de RvS loopt en die ook over de houdbaarheid van de landelijke vrijstelling gaat. Deze procedure kent een andere invalshoek en is juridisch inhoudelijk gezien van een andere orde dan de procedure bij de rechtbank Midden Nederland.

De kwestie die bij de RvS speelt gaat over de mogelijkheden tot uitvoering van de landelijke vrijstelling en de koppeling daarvan met het provinciale Faunabeheerplan. 




Wasberen en wasbeerhonden besmet met parasieten- ook gevaarlijk voor de mens

Universiteit en onderzoek

Een onderzoeksproject wil laten zien welke schade wasberen, wasbeerhonden en Amerikaanse nertsen in Europa aanrichten. De eerste resultaten zijn onsmakelijk en zorgwekkend.

Wasbeer op boomstamFrankfurt ⋅ Hoe schattig de kleine mannetjes ook zijn – wie de eerste resultaten van het ZOWIAC-onderzoeksproject leest, heeft liever niets met wasberen en wasbeerhonden te maken. In ieder geval niet buiten een dierentuin. ZOWIAC staat voor “Zoonotic and Wildlife Ecological Impacts of Invasive Carnivores”; een van de projectleiders is de Frankfurter zoöloog Sven Klimpel. Hij en zijn collega’s willen weten wat uitheemse soorten wasbeerhonden, wasberen en Amerikaanse nertsen – ook wel nertsen genoemd – doen in hun nieuwe Europese vestigingsgebieden. De wetenschappers rekenen op de hulp van niet-universitaire experts, zoals jagers, en andere geïnteresseerde burgers.

De website zowiac.eu geeft uitgebreide informatie over het project. Ook is er een app ontwikkeld waarmee burgeronderzoekers waarnemingen van de kleine roofdieren kunnen melden in Duitsland. De biologen die met Klimpel werken, verzamelen de verspreidingsgegevens van de dieren, beoordelen fecaliën en bloedmonsters en documenteren met welke inheemse soorten de geïmporteerde pelsdragers zich voeden. Ze hebben aandacht nodig, niet alleen omdat ze kunnen jagen op bedreigde diersoorten en schade aanrichten aan gebouwen en landbouw. Als drager van ziekten kunnen ze soms zelfs een gevaar vormen voor de mens, zoals de tussentijdse resultaten van ZOWIAC suggereren.

Zoals Klimpel meldt, heeft het project tot nu toe ongeveer 350 wasberen uit verschillende habitats onderzocht, evenals 95 wasbeerhonden en 50 nertsen uit verschillende deelstaten, waaronder Hessen. De onderzoekers zochten in samenwerking met het Friedrich Loeffler Instituut naar virussen in ongeveer 200 bloedmonsters van wasberen en wasbeerhonden. Ze ontdekten herhaaldelijk het West-Nijlvirus. In één procent van de gevallen bij de mens kan de infectie die het veroorzaakt het zenuwstelsel aantasten en vervolgens fataal zijn.

Invasieve soorten hebben negatieve gevolgen voor de biodiversiteit

Volgens Klimpel hebben genetische analyses in het ZOWIAC-project ook aangetoond dat wasbeerhonden kunnen dienen als reservoirgastheren voor het SARS-CoV-2-coronavirus. Ook grotere parasieten voelen zich prettig bij de pelsdieren. In de onderzochte wasberen werden 22 verschillende soorten parasieten gedetecteerd, waarvan er vier mensen kunnen treffen. Deze omvatten de wasbeerrondworm, gevonden in 95 procent van de dieren. De wetenschappers hebben tot nu toe 18 soorten parasieten geïdentificeerd bij wasbeerhonden, waaronder de longhaarworm en de vossenlintworm. In zeldzame gevallen kan dit laatste dodelijke ziekten bij de mens veroorzaken. Volgens Klimpel zijn uitzendingen in de toekomst vaker te verwachten, vooral in steden – waar de wasbeer steeds meer binnendringt.

De observaties van de biologen en hun helpers bevestigen ook het vermoeden dat wasberen en wasbeerhonden de inheemse fauna schaden. In de magen van wasberen werden soorten op de rode lijst gevonden, zoals de geelbuikpad en de gewone pad. Wasbeerhonden hadden onder meer hazen en graskikkers gegeten. Klimpel concludeert dat de invasieve carnivoren “een enorme negatieve impact kunnen hebben op inheemse ecosystemen en vooral op de biodiversiteit”. Dit gevaar wordt de komende jaren waarschijnlijk nog groter, omdat beide roofzuchtige soorten nog niet alle ecologische niches hebben ingenomen die ze in Europa zouden kunnen veroveren, schrijft de professor van de Goethe-universiteit.

Hij is ervan overtuigd dat er maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat de indringers zich verder verspreiden. In Hessen is het bijvoorbeeld nodig om in bepaalde gebieden op wasberen te jagen, ongeacht de gesloten seizoenen. Omdat dit alleen niet voldoende is om de populatie voldoende te verkleinen, moeten andere methoden worden gebruikt, zoals castratie en daaropvolgende vrijlating. Aan de andere kant denkt de zoöloog niet veel na over een andere strategie die dierenliefhebbers misschien prefereren: “Het verplaatsen van gevangen wasberen is wettelijk niet mogelijk en zou het probleem alleen maar uitstellen.”




Update Haas en Konijn op de Rode Lijst en de landelijke vrijstellingen

De landelijke vrijstelling en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland hierover, dat de vos op onbevoegde wijze was opgenomen in de ministeriële regeling heeft gezorgd voor veel onrust en ook van willekeurige beslissingen door het opschorten van de in landelijke vrijstellingen genoemde diersoorten door verschillende provincies in Nederland.

In de provincies Gelderland, Utrecht, Noord Brabant en nu ook Zuid-Holland mag de vos niet beheerd mag worden op basis van de landelijke vrijstellingen. De provincies Drenthe en Groningen zijn nog een stap verder gegaan en hebben de bestrijding van alle soorten op de landelijke vrijstellingslijst op opgeschort. De overige provincies hebben de minister gevraagd omtrent meer duidelijkheid en hier kan dan ook uitvoering van de landelijke vrijstelling plaats vinden en/of er wordt er niet op gehandhaafd.

 

Procedure Raad van State

Inmiddels loopt er ook een procedure bij de Raad van State, de hoogste bestuursrechter, over de houdbaarheid van de landelijke vrijstelling door het hoger beroep van de provincie Utrecht. Zowel de NOJG als de Jagersvereniging volgen uiteraard beide zaken op de voet en merken dat er toch nogal wat vraagtekens zijn, daar de Raad van State juridisch de zaak geheel anders benaderd dan de rechtbank Midden-Nederland, waarbij door één van de rechters de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland in twijfel werd getrokken. Wij vinden zoals ook in de brief aan de Minister is gevraagd om duidelijkheid te hierin te scheppen.

 

Kamervragen

De Tweede Kamerleden Roelof Bisschop (SGP) en Thom van Campen (VVD) hebben schriftelijke vragen gesteld aan de minister voor Natuur en Stikstof over het jachtbeleid naar aanleiding van de problemen door een rechterlijke uitspraak over de landelijke vrijstellingen, nieuwe inzichten in de hazenpopulaties en twijfels over de kwaliteit van de gebruikte data voor de Rode Lijst.    2022Z04623 (ingezonden 11 maart 2022)

De parlementariërs vragen de minister om recente publicaties te betrekken bij de nu lopende analyse van een studie naar wildsoorten. Hieruit blijkt dat vooral de hazenpopulaties veel groter zijn dan in eerdere onderzoeken werd aangenomen. Verder worden bij de vraagstelling over de kwaliteit van de data die zijn gebruikt voor de eind 2020 verschenen Rode Lijst, ook kanttekeningen geplaatst bij de keuze van 1950 als referentiejaar. SGP en VVD hebben de minister gevraagd of zij deze relevante nieuwe inzichten betrekt bij haar beleidsafwegingen.

Hoewel de minister heeft aangegeven dat de vragen van de Kamerleden niet tijdig te kunnen beantwoorden, deed zij enkele weken geleden in een persoonlijk gesprek met de Jagersvereniging, LTO, PFG en NOJG de toezegging de stakeholders te willen betrekken bij ambtelijke overleggen omtrent de actuele problematiek rond landelijke vrijstellingen en provinciale ontheffingen. De minister wil de tellingen van wildsoorten verbeteren en standaardiseren, waarbij ook nieuwe inzichten en moderne methodes, zoals warmtebeeldtellingen benut moeten worden.

 

WEnR-rapport

De Jagersvereniging heeft voor wetenschappelijke onderbouwing van de argumentatie een rapport laten opstellen door gerenommeerd bureau in Nederland. Wij wachten daarom ook op de uitkomsten van het WEnR-onderzoek en hopen dan ook zeer dat alle betrokken stakeholders  zoals de Jagersverenigingen, de Federatie Particulier Grondbezit en LTO Nederland ook hun zienswijze op dit rapport kunnen indienen en niet alleen binnen het Ministerie behandeld wordt.




Meer nestsucces bij weidevogels door beheer steenmarters in Friesland

Steenmarter

 

Het beheer van steenmarters zorgde afgelopen seizoen in Friesland voor meer uitgekomen weidevogeleieren en overlevende kuikens. Dat blijkt uit verschillende onderzoeken en pilots binnen de provincie Friesland. Betrokken partijen evalueren dit jaar de pilots en de uitkomsten van de onderzoeken van de afgelopen jaren om de verdere koers van het steenmarterbeheer te bepalen. Provinciale Staten worden daar in de herfst van 2022 over geïnformeerd.

Het afgelopen jaar zijn bij wijze van pilot in 13 weidevogelgebieden steenmarters gevangen  In het gebied Soarremoarre is nu 4 jaar op rij te zien dat meer weidevogeleieren uitkomen als steenmarters verwijderd worden. In 2021 waren dat 14 steenmarters. Dat zorgde ervoor dat 37% meer weidevogeleieren uitkomen  ten opzichte van 2017, het jaar van de nulmeting.

De steenmarterpilot is verder uitgebreid naar de Workumerwaard, Skriezekrite Idzegea, Skrok & Skrins en Runom, Fjûrlannen, St. Johannesga, Lytse Deelen, Feanhoop, Janssenstichting, De Ontginning, Raard, Kollum en Zwagermieden. Hier werden vorig jaar 141 steenmarters gevangen. In 8 van de 12 gebieden zorgde dat voor een afname van predatie. Ongeveer 70% van de nesten kwam uit. In de andere 4 gebieden was die afname niet te zien. Dat kwam bijvoorbeeld doordat in verhouding meer vossen de nesten leeghaalden.

Met behulp van 3800 nestcamera’s is in 50 weidevogelgebieden het aandeel van de steenmarter bij het leeghalen van de nesten onderzocht. De afgelopen 4 jaar had de steenmarter over al die gebieden het grootste aandeel. In het zuiden en oosten van de provincie had de vos ook een behoorlijk aandeel. Verder werden zwarte kraai, bruine rat, huiskatten en kleine marters zoals hermelijn gezien.

Ook is onderzocht of kleine marters zoals hermelijn, wezel en bunzing meer nesten zouden leeghalen als er meer steenmarters gevangen zouden worden. De aanleiding was een verhoogde nestpredatie door deze soorten in 2020. Onderzoek wijst uit dat er geen direct verband is, maar dat het mogelijk door de vele muizen dat jaar kwam. Afgelopen jaar nam de nestpredatie door de kleine marters weer af.

Dit jaar vindt er ook steenmarterbeheer plaats bij Bolsward, Meamerter- en Wammerterpolder, Anjumerkolken, Tusken Wâld en Ie en de Haskerveenpolder. Daar zagen agrarisch collectieven afgelopen jaar op camera’s dat veel steenmarters de nesten leeghaalden en dat er een laag broedsucces was. In circa 20 andere weidevogelgebieden zullen collectieven dit weidevogelseizoen ook met nestcamera’s nesten in de gaten houden.

 

bron: Provincie Friesland, 15/03/2022



Jagen Duitsland: Wettelijke bescherming van ouderdieren waarvan de jongen nog afhankelijk zijn.

In de loop der jaren hadden we honderden jongjagers te gast in het in Mecklenburg gelegen Lehrrevier van het jachtforum. Bij volle maan in winter en herfst maar ook in mei als ‘de bok open’ is en de ingelegde mais moet worden beschermd tegen al te vraatzuchtige zwartkielen.

De meeste jagers weten dat een zogende leitbagge niet mag worden geschoten, idem met geit of hinde waarbij het kalf nog loopt. Niet zelden echter zijn de jonge jachtgasten verbaasd over het feit dat we in mei geen roofwild vrijgeven. Geen vos, geen das, geen wasbeer en geen marterhond!. Ook in social media blijkt regelmatig dat in Duitsland jagende weidgenoten niet op de hoogte zijn van het wettelijk vastgelegde verbod ouderdieren te bejagen in het voorjaar.. Het lijkt me daarom goed hier nog eens uit te leggen hoe het bij onze oosterburen wettelijk is geregeld en waarom ouderdieren tijdens de zoog- en opvoedperiode bescherming genieten, ook dan wanneer geen sprake is van een schoontijd.

De bescherming van ouderdieren tijdens de (op)voeding van hun kroost is geregeld in het Bundesjagdgesetz (BjG). Deze bepaling treft ook wild dat geen schoontijd geniet, zoals (in vele deelstaten) de vos, marterhond en wasbeer. Vaak wordt ten onrechte aangenomen dat de rekel niet medeverantwoordelijk zou zijn voor de opvoeding en deze mitsdien geen bescherming zou genieten.

De vraag rijst hoe lang de rekel en moer noodzakelijk zijn voor de opvoeding van hun nageslacht.Waar dienen we op te letten?
§ 22 lid 4 Bundesjagdgesetz luidt: ”In den Setz- und Brutzeiten dürfen bis zum Selbständigwerden der Jungtiere die für die Aufzucht notwendigen Elterntiere, auch die von Wild ohne Schonzeit, nicht bejagt werden.”

Dit impliceert dat ouderdieren niet bejaagd mogen worden tot de jongen zelfstandig zijn. Dit voorkomt dat jonge dieren die zichzelf nog niet kunnen redden op jammerlijke wijze verkommeren. Jonge vossen worden geacht zelfstandig te zijn wanneer ze zichzelf van voedsel, warmte en beschutting kunnen voorzien. In het algemeen geldt in Duitsland de vuistregel dat jonge vossen vanaf 15 juli als zelfstandig kunnen worden beschouwd, waardoor de ouderdieren weer bejaagbaar zijn. Tot deze datum laat elke weidelijke jager ‘der Finger gerade’ zolang hij niet absoluut zeker is dat een vos geen jongen te verzorgen heeft. En dit is niet altijd duidelijk waarneembaar, reden om op zeker te gaan en sowieso Reintje & Co enkele maanden Jagdruhe te gunnen.

Genoemde datum van 15 juli is weliswaar een vuistregel maar vormt geen garantie. De ranstijd loopt van december tot maart. Na een draagtijd van ruim 50 dagen komen de jongen ter wereld. Volgens biologen is de jonge vos eerst na drie maanden in staat zich zelf van voedsel te voorzien. Bij een worp van 30 april zou genoemde steekdatum dus niet opgaan. Wij houden om deze reden zekerheidshalve 15 augustus aan. De rest van het jaar bejagen we vos & Co intensief; met name in de ranstijd laat reintje zich goed bejagen.

Zoals hiervoor al aangegeven is ook de rekel nauw betrokken bij de verzorging van de welpen. Hij assisteert het door draagtijd en worp verzwakte moertje en sleept voedsel aan voor de jongen.Het moertje blijft, zeker in het begin in de bouw om de jongen warmte te bieden en haar kroost te beschermen tegen rivaliserende soortgenoten en andere vijanden. Het is dus een misvatting dat de rekel geen wettelijke bescherming zou genieten.
Vanzelfsprekend is er niks op tegen tijdens de aanzit bij de bouw eerst de jongen weg te nemen. Als men 100% zeker is dat alle jongen dood zijn, kan men uiteraard zonder problemen moer en /of rekel wegnemen.*

Let op: Misachting van de ‘Elterntierschütz’ ex §22 BjG is geen overtreding, maar levert overeenkomstig § 38 lid 1 en 2 BjG een zgn Straftatbestand (misdrijf) op. Naast gevangenisstraf en een fikse geldboete kost het je op grond van § 17 lid 2 BjG ook nog eens je Jagdschein!
* Dit gaat vanzelfsprekend niet in enkele deelstaten waar de vos schoontijd geniet.

Johan Offringa

Duitsland-consulent NOJG




Vragen SGP en VVD aan de minister voor Natuur en Stikstof over het jachtbeleid.

2 hazen bijeen

De Tweede Kamerleden Roelof Bisschop (SGP) en Thom van Campen (VVD) hebben schriftelijke vragen gesteld aan de minister voor Natuur en Stikstof over het jachtbeleid naar aanleiding van de problemen door een rechterlijke uitspraak over de landelijke vrijstellingen, nieuwe inzichten in de hazenpopulaties en twijfels over de kwaliteit van de gebruikte data voor de Rode Lijst.

2022Z04623 (ingezonden 11 maart 2022)

  1. Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over de landelijke vrijstelling van de jacht op de vos? 1)
  2. Hoe waardeert u het onverbindend verklaren van de vrijstelling voor de jacht op de vos, een belangrijke predator van weidevogels, in de Regeling natuurbescherming in verband met de blijkbaar gebrekkige aansluiting op de bepaling in de Wet natuurbescherming (artikel 3.15)?
  3. Bent u voornemens op zeer korte termijn in overleg te treden met provincies over de aanpak naar aanleiding van deze uitspraak?
  4. Bent u voornemens op zeer korte termijn ervoor te zorgen dat onderhavige vrijstelling en andere vergelijkbare vrijstellingen juridisch goed geregeld worden en dat provincies hierop kunnen anticiperen, zodat het komende broedseizoen predatoren van weide- en akkervogels bejaagd kunnen blijven worden?
  5. Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Bureau Waardenburg en de Jagersvereniging op basis van warmtebeeldtellingen dat erop wijst dat de populatieomvang van haas, konijn en ree wordt onderschat, omdat zoogdieren steeds meer in de nachtelijke uren actief zijn terwijl reguliere tellingen overdag plaatsvinden? 2)
  6. Hoe waardeert u de analyse dat sprake is van onderschatting van de wildstand omdat de tellingen die ten grondslag liggen aan de Rode Lijst vooral gebaseerd zijn op tellingen overdag?
  7. Deelt u de analyse dat onder meer hazen in de loop van de tijd door externe factoren als toenemende menselijke activiteiten en toenemende predatie steeds meer in de nacht in plaats
    van overdag actief zijn?
  8. Worden de uitkomsten van het genoemde onderzoek betrokken bij het onderzoek naar de staat van instandhouding van wildsoorten door Wageningen Environmental Research en de beleidsreactie daarop?
  9. Hoe waardeert u de inschatting van het Dutch Wildlife Health Centre op basis van Duits onderzoek dat de hazenpopulatie (ook) in Nederland de afgelopen drie jaar met een kwart is toegenomen? 3)
  10. Wordt de genoemde analyse eveneens betrokken bij het onderzoek naar de staat van instandhouding van wildsoorten door Wageningen Environmental Research en de beleidsreactie daarop?
  11. Zijn de cijfers en inzichten van faunabeheereenheden, die de wettelijke taak hebben om gegevens over wildpopulaties te verzamelen, integraal betrokken bij het genoemde onderzoek van Wageningen Environmental Research? Zo niet, gaat u ervoor zorgen dat dit alsnog gebeurt dan wel dat deze gegevens betrokken worden in het vervolgtraject?
  12. Deelt u de mening dat het hanteren van 1950 als referentiejaar voor de Rode Lijst geen goed beeld geeft, omdat destijds geen sprake was van structurele, landsdekkende monitoringsprogramma’s en ook van ander landgebruik?
  13. Gaat het bij de cijfers die zijn gebruikt voor de periode 1950-1980 om landsdekkende dan wel voor het hele land representatieve cijfers?
  14. Welke referentiejaren voor de beoordeling van de staat van instandhouding van wildsoorten hanteren omliggende landen?
  15. Gaat u in overleg met alle betrokken partijen die tellingen uitvoeren en/of wettelijk vastgestelde taken in het jachtdomein uitvoeren over de wijze waarop tellingen uitgevoerd worden en de uniformering daarvan en over de duiding van genoemde onderzoeken met betrekking tot de staat van instandhouding van wildsoorten alvorens maatregelen te nemen?
  16. Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het tweeminutendebat Natuur?

1) Rechtbank Midden-Nederland, 22 februari 2022, Zaaknummer UTR 21/1854 en UTR 21/2143 (ECLI:NL:RBMNE:2022:552, Rechtbank Midden-Nederland, UTR 21/1854 en UTR 21/2143 (rechtspraak.nl))
2) Website Nederlandse Jagersvereniging, 4 maart 2022, ‘Warmtebeeldtellingen: een verschil van dag en nacht’ (https://www.jagersvereniging.nl/nieuws/persbericht-warmtebeeldtellingen-eenverschil- van-dag-en-nacht/)
3) Website Nederlandse Jagersvereniging, 21 februari 2022, ‘Hazenpopulatie toont zich veerkrachtig’ (https://www.jagersvereniging.nl/nieuws/persbericht-onderzoek-duidt-op-25-groeihazenpopulatie/)




Update berichtgeving wildlijst en vrijstellingenlijst: Stakeholders sturen brief naar minister

Onduidelijkheid rondom de vrijstellingenlijst en het nog altijd niet openbaar gemaakte onderzoek van de Wageningen University and Research (WUR) naar de soorten op de wildlijst hielden ook afgelopen week de gemoederen weer bezig. De Jagersvereniging stuurde samen met de NOJG, FPG en LTO een brief naar minister Van der Wal. De kernboodschap: het beperken van een jachtseizoen is niet alleen ineffectief, maar levert zelfs averechts effect op ten aanzien van populaties en faunabeheer in brede zin.

In de discussies die op dit moment spelen, komen verschillende problemen rond het faunabeheer in Nederland bij elkaar. De afgelopen week heeft de Jagersvereniging wederom vele gesprekken gevoerd met ambtenaren en overheden. Hierbij is telkens aangehaald dat de studies die op dit moment op tafel liggen, niet zijn gebaseerd op betrouwbare telgegevens.

Onderzoek dag- en nachttellingen

Vandaag zijn ook de onderzoeksresultaten van het dag- en nachttellingenonderzoek van de Jagersvereniging in samenwerking met Bureau Waardenburg bekendgemaakt. Uit het onderzoek blijkt dat er met name bij haas en ree, ’s nachts veel meer dieren worden geteld met de nachtkijker, dan overdag met een verrekijker. Dit onderzoek bevestigt opnieuw het belang van het gebruik van betrouwbare data. Deze data ontbreekt in de onderzoeken die het ministerie op dit moment raadpleegt. De Jagersverenigingen zijn van mening dat deze onderzoeken geen betrouwbare basis zijn voor besluitvorming. De Jagersverenigingen pleiten voor nader onderzoek en bieden hulp aan bij het ontwikkelen van betrouwbare telprotocollen.

Kritische kanttekeningen

De rechter van de rechtbank Midden-Nederland die onlangs oordeelde dat er een ontoereikende grondslag zou zijn voor de landelijke vrijstellingslijst in de vorm van een Ministeriële regeling, heeft met deze bewering veel onrust veroorzaakt. Terwijl alle ogen gericht zijn op de minister die geacht wordt deze uitspraak te duiden, wordt in de  provincies verschillend gereageerd op deze uitspraak met de nodige verschillen en onduidelijkheid per provincie als gevolg. Na de provincies Utrecht en Gelderland die al eerder aangegeven hebben dat de vos niet beheerd mag worden, heeft ook de FBE Noord-Brabant de jagers geadviseerd om geen uitvoering te geven aan het beheer van de vos op basis van de landelijke vrijstelling. De Provincie Flevoland heeft aangegeven niet handhavend op te treden.

De provincie Friesland, dat in eerste instantie de jacht op de vos ook had stilgelegd, heeft dit besluit inmiddels weer teruggedraaid. In een brief van de FBE Friesland aan de jachtaktehouders in Friesland valt te lezen: “Na overleg met andere provincies en het grondig bestuderen van de uitspraak is besloten dat het bejagen van vossen toch weer doorgang kan vinden. Dit tot eventueel nader bericht van LNV (…) Dit betekent dat u tot nader order de vos weer overdag in de gehele provincie – en indien u daarvoor een machtiging heeft – ’s nachts onder ontheffing kan bejagen.”

De provincie Drenthe spant wel de kroon. Deze provincie liet weten de bestrijding van alle soorten op de vrijstellingslijst op te schorten. Gelukkig zijn de overige provincies terughoudend en wachten (naar onze mening terecht) de nadere duiding van de minister af. De ontheffingen en verstrekte WnB-opdracht bleven wel van kracht.

De Jagersverenigingen plaatsen enkele kritische kanttekeningen bij de uitspraak van de rechtbank over de vrijstellingslijst. De Wet, het Besluit en de Regeling natuurbescherming bieden in principe namelijk wel degelijk een (toereikende) grondslag voor de landelijke vrijstelling van de vos in de vorm van een Ministeriële regeling. Echter, die regelgeving blinkt niet uit in duidelijkheid. De Jagersverenigingen zijn van mening dat de minister aan zet is om de uitspraak eerst te duiden en vraagt de provincies terughoudend te zijn bij het opleggen van beperkingen.

Evenwichtige balans

Het stop zetten of beperken van predatorenbeheer heeft een desastreuze impact op het voortbestaan van kwetsbare diersoorten, zoals weidevogels en hamsters. Samen met andere stakeholders uit het veld, onderstreept de Jagersvereniging continu de noodzaak van faunabeheer bij de nieuwe regering in Den Haag en bij de provincies.

Daarnaast zal de Jagersvereniging de komende tijd de uitkomsten van het onderzoek ‘Dag- en nachttellingen’ van de Jagersvereniging in samenwerking met Bureau Waardenburg actief onder de aandacht brengen bij pers en politiek.




Goudjakhals nu ook gespot in Friesland.

GoudjakhalsOp 12 februari is in gemeente Friese Meren een goudjakhals gesignaleerd. Het is de zevende keer dat een goudjakhals wordt waargenomen in Nederland. Eerder was dit het geval in Gelderland, Drenthe, Groningen en Utrecht. Voor zover bekend betreft dit de eerste waarneming van een goudjakhals in Friesland.

De goudjakhals is een beschermde hondachtige die vooral jaagt op muizen. Er is in Nederland nog geen beleid ontwikkeld rondom de goudjakhals. Qua grootte zit het dier tussen een vos en een wolf in. Goudjakhalzen blijven bij wolven uit de buurt, want die zien de dieren als een concurrent en doden ze daarom. Goudjakhalzen zijn allesetende opportunisten en past dus zijn voedsel aan aan wat hij tegenkomt,zoals alle knaagdieren, jonge vogels, eieren etc., maar ook wel bessen en fruit en afval. Ook jaagt het dier wel op ruiende ganzen jagen. Kan echter ook zoals gebleken is schapen, reekalveren doden, het is een soort die meer overeenkomst toont met coyotes en wolven. De goudjakhals kan langere tijd zonder water.

Zijn hol ligt vaak op open vlakten, verscholen tussen de begroeiing. Het is zelfgegraven of een vergroot verlaten hol. In de schemering en de nacht verlaat hij zijn hol om te gaan jagen

 

bron: Zoogdiervereniging, 28/02/2022



Jagersverenigingen bundelen krachten met betrokken partijen voor het faunabeheer in Nederland

Bron: Jagersvereniging

Faunabeheer verdient prioriteit en zorgvuldigheid minister

Met de recente commotie rondom landelijke vrijstellingen en ontheffingen, de eerder al ontstane omstreden aanmerking ‘gevoelig’ van haas en konijn op de Rode Lijst en een daaruit voortvloeiende Kamermotie, komen verschillende fundamentele vraagstukken rond het faunabeheer in Nederland bij elkaar. Daarbij komt nog het door de minister aangekondigde en binnenkort te verwachten onderzoek van de Wageningen University and Research (WUR) naar de staat van instandhouding van de vijf wildsoorten. De Jagersvereniging werkt voortdurend en intensief aan deze dossiers en zet dit ook kracht bij in samenwerking met gelijkgestemde partijen als FPG, NOJG en LTO Nederland.

De afgelopen weken heeft de Jagersvereniging al verschillende gesprekken gevoerd met betrokken ambtenaren op verschillende (overheids)niveaus, als het gaat om de staat van instandhouding van wildsoorten. Voor zover populaties zouden afnemen, wijzen onderzoeken herhaaldelijk uit dat de oorzaak niet wordt gevonden in jacht. Verbeteringen moeten daarom ook niet worden gezocht in beperking daarvan.

Integendeel, een dergelijk wegnemen van (wettelijk vastgelegde) verantwoordelijkheid en vertrouwen zou bepaald geen stimulerende werking hebben op het vele werk dat jagers (vrijwillig) verrichten rond biotoopverbetering, bescherming, tellingen, beperken van schade aan landbouw en infra, verkeersveiligheid en rond (signalering en voorkomen van) dierziekten.

Vanzelfsprekend willen de jagers hun kennis en kunde wel inzetten om de positie van de haas en andere soorten op de wildlijst te verbeteren. Dit is immers ook hun plicht, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Dit gaat hand in hand met het belang bij gezonde wildstanden in de velden waar jagers zorg voor dragen. Onder meer deze feiten en argumenten brengen wij consequent en proactief in. Daarbij benadrukken wij ook de samenhang die bestaat tussen nut en noodzaak en hoe faunabeheer is georganiseerd.

Vrijstelling van de vos
De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland die er afgelopen vrijdag voor heeft gezorgd dat de jacht op vossen in de provincie Utrecht op dit moment in zijn geheel niet is toegestaan, zorgt voor veel onrust. De Jagersvereniging plaatst enkele kritische kanttekeningen bij de uitspraak van de rechtbank. De Wet, het Besluit en de Regeling natuurbescherming bieden in principe namelijk wel degelijk een (toereikende) grondslag voor de landelijke vrijstelling van de vos in de vorm van een Ministeriële regeling. Echter, die regelgeving blinkt niet uit in duidelijkheid.

De Jagersverenigingen zijn van mening dat de minister aan zet is om de uitspraak eerst te duiden en vraagt de provincies terughoudend te zijn bij het opleggen van beperkingen. Niettemin hebben naast Utrecht ook Friesland en Gelderland in hun provincie de jacht op de vos stilgelegd. FBE Noord-Brabant adviseert haar leden geen uitvoering te geven aan de landelijke vrijstelling vos, totdat de minister duidelijkheid heeft verstrekt over de rechtszekerheid van deze uitvoering. Vanzelfsprekend heeft de Jagersvereniging ook op dit punt aan de bel getrokken bij het ministerie.

Aangezien het Faunabeheerplan in (onder meer) Utrecht niet alleen op punt van de vos is aangevochten door dierenactivisten, maar vrijwel op alle onderdelen, worden er ook en met wisselende uitkomsten rechterlijke uitspraken gedaan omtrent knobbelzwanen, zwijnen en reeën. De Jagersverenigingen zijn formeel geen partij in dergelijke processen tegen de provincie, maar uiteraard houden we u zo goed mogelijk op de hoogte. Houdt u hiertoe ook de berichtgeving van FBE’s en WBE’s goed in de gaten.

Evenwichtige balans
Het stop zetten of beperken van predatorenbeheer heeft een desastreuze impact op het voortbestaan van kwetsbare diersoorten, zoals weidevogels en hamsters. Samen met LTO, FPG en andere stakeholders uit het veld, wil de Jagersvereniging de noodzaak van faunabeheer in Den Haag en bij de provincies onderstrepen. Het uitkeren van forse schadevergoedingen en jagers beperken in het uitvoeren van hun plicht, helpen niet om een evenwichtige balans in het Nederlands natuurlandschap te creëren.

Naast actieve belangenbehartiging om diverse ambtelijke niveaus, zorgt de Jagersvereniging daarnaast voor wetenschappelijke onderbouwing van de argumentatie. Onderdeel daarvan is de uitdrukkelijke wens om een betrouwbare telmethode voor de haas en andere diersoorten te hanteren; passend bij de soort. Voor de haas betekent dit dat nachtzichttellingen onontbeerlijk zijn om te komen tot een betrouwbaar telresultaat. Het onderzoek ‘Dag- en nachttellingen’ van de Jagersvereniging, laat duidelijk zien dat hazen van dag actieve zoogdieren, steeds meer nachtactief lijken te zijn geworden. De Jagersvereniging zal de uitkomsten van dit onderzoek breed onder de aandacht brengen bij pers en politiek.




Ganzen vallen uit lucht in Utrecht door vogelgriep, vrees voor overdracht op mens

Ze vallen letterlijk met bosjes uit de lucht: doodzieke ganzen die besmet zijn met de vogelgriep. Medewerkers van dierenambulances in de provincie Utrecht draaien overuren. Ze proberen de zeer besmettelijke variant van de vogelgriep, die ook op mensen overgedragen kan worden, onder controle te krijgen.

“Het is heel triest, we hebben er vorige week in drie dagen tijd bijna zeshonderd opgehaald”, zegt Gerrit de Boon (manager dierenambulance), terwijl hij dode ganzen uit het weiland raapt.

Ook mensen overleden

Deze variant van de vogelgriep wordt heel makkelijk overgedragen, maar niet alleen onder vogels. “Het is al bekend dat er vossen besmet zijn, er zijn bunzinkjes besmet. Aangezien dat allemaal zoogdieren zijn en de mens ook een zoogdier is, is het wel degelijk heel gevaarlijk en zullen we heel erg op onze hoede moeten zijn”, zegt De Boon.

In Europa zijn in de afgelopen vijf jaar 689 mensen besmet geraakt met het vogelgriepvirus, “daarvan is bijna de helft overleden”.

 

 

 

Vrijwilligers moeten zelf betalen

Het opruimen van de vogels is vrijwilligerswerk. Zo’n 65 medewerkers zetten zich nu in, maar moeten alles zelf betalen. De vrijwilligers hebben de afgelopen twee weken al zo’n vijfduizend euro uitgegeven aan beschermings- en reinigingsmiddelen. “De overheid is hartstikke enthousiast dat we het doen, alleen mogen we de rekening zelf betalen en dat is niet helemaal eerlijk”.

Volgens De Boon gaan we nooit meer van het vogelgriepvirus afkomen, “eer dit over is, begint de voorjaarstrek en krijgen we alweer de volgende golf. Ik houd mijn hart vast”.

Bron: Hart van Nederland




De Hoge Veluwe kraakt onderzoeksrapport ‘De wolf terug in Nederland’

Woensdag 02 februari 2022

De overheid maakt beleid ten aanzien van wolven en zegt zich hierbij te baseren op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. In het Interprovinciaal wolvenplan (IPO 2019) wordt het huidige beleid ten aanzien van de wolf beschreven. Met het voornemen om het huidige beleidsplan te herzien werd Wageningen Environmental Research gevraagd een onafhankelijk onderzoek te doen dat antwoord moest geven op 25 onderzoeksvragen die het toekomstige beleid zullen beïnvloeden. Deze factfinding study genaamd ‘De wolf terug in Nederland’ werd onlangs gepubliceerd.

Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe heeft grote bedenkingen bij het kader, de gebruikte rekenmethoden en de onafhankelijkheid van het rapport.

In de eerste plaats wordt in het rapport puur gekeken naar één enkel facet van natuur en landschap, zijnde de wolf. Dit terwijl beheer van soorten, habitats en landschappen vraagt om een integrale benadering van het ecosysteem. Beleid moet dan ook veel meer vanuit die brede kijk en visie worden opgesteld, anders ontstaat er een disbalans in het geheel. Dat is nu met de wolf, ondersteund door deze studie, ook aan de hand.

In de tweede plaats vraagt het Park zich af of er voldoende diepgravend onderzoek is gedaan naar onderliggende data, waarom slechts delen van geciteerde conclusies worden gebruikt en waarom verschillende (Europese) onderzoeken niet worden gebruikt.

Zo weerlegt het Park de stelling dat honden veel meer schade aan schapen toebrengen dan wolven. Onvergelijkbare onderzoeksmethodieken en twijfelachtige rekenmethoden die in het onderzoek worden gebruikt bepalen de in het rapport herhaalde stelling dat jaarlijks 4.000 tot 13.000 schapen ten prooi vallen aan honden en vossen en dat schade door wolven daarmee vergeleken verwaarloosbaar is. Het Park rekent op basis van de gebruikte data echter voor dat als 1 wolf 15 schapen doodt daar meer dan 6.000 honden voor nodig zijn.

Ten laatste, en wellicht het meest zorgwekkend, worden de objectiviteit en de onafhankelijkheid van het rapport in twijfel getrokken. Zo is het rapport geschreven door uitgesproken voorstanders van de aanwezigheid van de wolf in Nederland. Daarnaast werd het rapport niet door een onafhankelijk wetenschappelijk expert gecontroleerd, maar door een directe collega van de hoofdauteur. Het zorgt voor een situatie waarin de slager zijn eigen vlees keurt en heeft daarmee een hoog WC- eend-gehalte.

Haar bedenkingen aangaande het rapport heeft de directie van het Park gedeeld met de betrokken opdrachtgevers met daarbij de oproep om de discussie over het nieuw te vormen wolvenbeleid breder te voeren en om een nieuw integraal onderzoek te laten doen door onbevooroordeelde buitenlandse wetenschappers met ruime ervaring met wolven.

Het is voor Het Nationale Park De Hoge Veluwe van groot belang dat beleid stoelt op een afweging van alle (natuur)belangen. Een integrale landschaps- en ecosysteembenadering waarvan de wolf onderdeel uitmaakt, is daarbij essentieel. Het Park is van mening dat het rapport ‘De wolf terug in Nederland’ niet zelfstandig in die missie kan slagen en dus niet zonder inachtneming van de overige betrokken belangen aan het beleid ten grondslag kan worden gelegd. 

In de bijlagen bij dit persbericht treft u de brief met titel ‘brief rapport wolf terug in Nederland’ die naar de opdrachtgevers werd gestuurd en de weerlegging van de stelling dat circa 4.000 – 13.000 schapen ten prooi vallen aan honden en vossen.

Brief rapport “De wolf terug in Nederland”

Lader Bezig met laden...
EAD logo Duurt het te lang?

Opnieuw laden Laad het document opnieuw
| Open Openen in nieuwe tab

Download

Bijlage weerlegging van de stelling dat circa 4.000 tot 13.000 schapen ten prooi vallen aan honden en vossen

Lader Bezig met laden...
EAD logo Duurt het te lang?

Opnieuw laden Laad het document opnieuw
| Open Openen in nieuwe tab

Download




Hoe te handelen bij een aanrijding met wilde dieren.

Automobilisten die te maken krijgen met een aanrijding met wilde dieren (grofwild zoals ree, wild zwijn of edelhert) weten vaak niet ze moeten handelen.

Aanrijding met een dier

Uw eerste reflex is waarschijnlijk remmen of uitwijken wanneer u een dier op de weg ziet. Toch zit er soms niks anders op dan door te rijden. Want ook in zo’n lastige situatie moet u rekening houden met uw eigen veiligheid en andere weggebruikers.

Aanrijding met wild

Dieren kunnen zomaar de weg oversteken. Komt u in aanrijding met een wild dier? Dat is schrikken. Wij zetten op een rij wat u moet doen bij een aanrijding met een wild zwijn, ree of ander dier. En hoe u bent verzekerd.

Als er plots een dier voor uw auto staat

Het is een natuurlijke reactie om het dier proberen te ontwijken. Maar dat is juist erg gevaarlijk. Het is beter om snelheid te minderen. Als u plotseling hard remt, hebben andere weggebruikers misschien niet genoeg tijd om hierop te reageren. Rem pas wanneer u weet dat er geen auto vlak achter u zit. Toeter om het dier te waarschuwen en geef het dier de ruimte om rustig over te steken. Springt er opeens een dier de weg op en bent u te laat om af te remmen? Dan is het beter om niet uit te wijken.

Na de aanrijding

Een aanrijding met wild komt altijd onverwachts en is vaak niet te voorkomen. Wat moet u doen als u overstekend wild heeft aangereden?

Bel de politie: 0900‑8844

Wat moet je dan altijd doen, als je een aanrijding met wilde dieren (grofwild zoals ree, wild zwijn of edelhert):

– Bel dan direct de politie: 0900-8844, het kan zijn dat er een gevaarlijke verkeerssituatie is ontstaan, indien nodig kunnen zij een dierenambulance inschakelen of de lokale faunabeheerder.
– Bel ook de politie als het dier niet op de plaats van de aanrijding is blijven liggen.
– Probeer zo goed mogelijk de locatie door te geven.
– Wacht de komst van de politie of faunabeheerder af.

Wat moet zeker niet doen bij een aanrijding met een  wild dier zoals (ree, wild zwijn of Edelhert)
– Rijd niet door, dat is strafbaar.
– Ga nooit achter het dier aan, laat dit over aan de deskundige faunabeheerder.
– Bel niet met de dierenambulance maar met de politie. In het wild levende dieren, zoals edelherten, wilde zwijnen en reeën, hebben weinig tot geen kans na revalidatie te overleven. De dierenambulance ontfermt zich wel over het klein wild wat is aangereden en nog levend wordt aangetroffen, zoals dassen, vossen, marters en vogels.
– Neem aangereden wild nooit mee. Geef het ook niet aan derden. Het zijn beschermde dieren en de Wet natuurbescherming staat dit niet toe. Het is dus strafbaar. 

Wacht op de komst van politie of faunabeheerder

Ga niet zelf achter het dier aan. Dat kan erg gevaarlijk zijn. Een gewond dier kan onvoorspelbaar reageren. Zoek een veilige plek waar u kunt wachten totdat de politie of faunabeheerder komt. Trek een veiligheidshesje aan, zodat u goed zichtbaar bent.

Maak foto’s

Als het kan, kunt u foto’s maken. Deze foto’s kunnen uw verzekeraar helpen de schade goed te beoordelen.

Schade door aanrijding met wild

Schade aan uw auto door een aanrijding met wild is gedekt met de WA+ Beperkt Casco- en All Risk Autoverzekering. Het maakt niet uit om wat voor dier het gaat. De schade moet wel zijn ontstaan door een botsing met het dier zelf. Schade door botsing met wild heeft geen gevolgen voor uw schadevrije jaren. Heeft u alleen een WA Autoverzekering? Dan bent u niet verzekerd voor een aanrijding met wild.

Schade omdat u moet uitwijken voor wild

Moet u voor overstekend wild uitwijken en heeft u schade aan uw auto? Dat is alleen gedekt met de All Risk Autoverzekering. Ontstaat er schade aan andere weggebruikers of aan passagiers? Dat is wel gedekt met een WA Autoverzekering. Wanneer u schade veroorzaakt omdat u uitwijkt voor wild, dan heeft dit gevolgen voor uw schadevrije jaren.

Aanrijding met een huisdier

Onder huisdieren vallen ook boerderijdieren zoals paarden, koeien en schapen. Heeft u een aanrijding met een huisdier? Volg dan deze stappen.

Let op de borden

Op plaatsen waar veel wild voorkomt staan waarschuwingsborden. Pas uw snelheid aan en wees extra alert.

Aanpassen snelheid

,,De meeste chauffeurs kennen allen het bord ‘let op, overstekend wild’, maar handelen er niet naar, zoals de snelheid verminderen en waakzaam zijn, vooral na zonsondergang, dit kan heel goed als je deze terug brengt naar zo’n 60 km, dan kan het wild je ontwijken en je kunt zelf beter reageren. Veel aanrijdingen zijn immers zoals in veel gevallen blijkt het gevolg van een te hoge snelheid. En bovendien heeft het wild nog de kans om de auto te ontwijken. Kijk ver vooruit, ook in de berm, of u glimmende puntjes ziet. De ogen van reeën en herten reflecteren namelijk het licht van de koplampen. Houd er rekening mee dat een overstekend dier vaak wordt gevolgd door meerdere dieren.

Pas uw snelheid aan bij schemer en na zonsondergang op een provinciale weg in bosachtige gebieden.

De automobilisten weten vaak ook niet dat ze wettelijk verplicht zijn om een aanrijding met wilde dieren bij de politie te melden.

Veel aanrijdingen in het voorjaar

De meeste aanrijdingen gebeuren in het voorjaar rond april en mei. Dan is de voedselbehoefte van de dieren hoog en trekken de jonge dieren weg opzoek naar nieuwe territoria. Ook de paartijd zorgt ervoor dat dieren minder alert zijn. In die periode komt het vaker voor dat de dieren zomaar de weg oversteken om achter een vrouwtje aan te gaan.

Wisseling van zomertijd en wintertijd

Na de overgang van zomer- naar wintertijd en omgekeerd vinden er ook veel aanrijdingen met wild plaats. Veel verplaatsingen van reeën, herten en wilde zwijnen vallen precies samen met de ochtend- en avondspits in het verkeer. Dieren kennen geen winter- of zomertijd. Maar de weggebruikers zijn vaak wel een uur eerder of later op de weg. De dieren moeten hun activiteiten weer aanpassen op het nieuwe dagritme van de mens. Let in die periode extra op voor overstekend wild.

Meest gemelde dieren

Het ree wordt het meest aangereden. Jaarlijks zijn er gemiddeld 10.000 geregistreerde aanrijdingen met reeën in Nederland. In werkelijkheid ligt het aantal veel hoger, omdat niet elke aanrijding wordt gemeld. Naast het ree worden autorijders regelmatig opgeschrikt door wilde zwijnen, herten, vossen en dassen.

Regionale verschillen

Het aantal aanrijdingen met dieren verschilt per regio. Zo worden er op de Veluwe vaker wilde zwijnen aangereden. En in de Achterhoek juist weer veel reeën. Dat heeft te maken met het leefgebied van de dieren. Maar ook met de drukte op de wegen. In Flevoland zijn bijvoorbeeld minder aanrijdingen met wilde dieren dan in Gelderland.

Deel dit artikel




VISIE NOJG – BETER MET REGELS

 

BETER MET REGELS

 

Foto voorblad:                Bob van den Brink

Inhoud

Inleiding.

Vraagstelling

Verantwoording

1.Een richting gevende visie

2. Faunabeheer in geschieds perspectief

3. Faunabeheer volgens de wetgever

3.1 Recente geschiedenis : FF-wet|Wet natuurbescherming|Omgevingswet

3.2. De Omgevingswet

4. Huidige uitvoeringspraktijk

4.1. Schadebestrijdingen, Overlastbestrijding en populatiebeheer

4.2. Provincies, Faunabeheereenheden en wildbeheereenheden

4.3. Houder omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit

4.4. Rol Grondeigenaar en grondgebruiker

4.5. Samenvatting en Analyse

5. Wie bepaalt de spelregels?

5.1. Regels en normen

5.2. Politieke invloed en de grote variabele

6. De rol van de faunabeheerder

6.1. De taak van de faunabeheerder/omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder

6.2. Verantwoordelijkheden faunabeheerder/omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder

7. Visie NOJG: Faunabeheer is onlosmakkelijk verbonden met private en publieke taken

8. MISSIE NOJG: Maatschappelijk mindshift

8.1.     Rol Rijksoverheid

8.2.     Rol provinciale overheid

8.3.     Rol Faunabeheereenheden

8.4.     Rol wildbeheereenheden

Inleiding

Door de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer is aan Boerema & van den Brink B.V. gevraagd om een richtinggevend ‘visie document’ op te stellen. Centraal staat de vraag of het Nederlandse faunabeheer en met name de uitvoering daarvan beter kan zonder onnodig hinderende of zelfs knellende regels?

Achterliggende gedachte is dat grondgebruikers en omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders in Nederland naar hun gevoel steeds meer te maken krijgen met opgelegde regelgeving die de goede uitvoering van het faunabeheer eerder hindert dan bevordert. Deze regelgeving wordt zonder samenspraak met de branche ontwikkeld. Inbreng vanuit de branche wordt genegeerd 1 . De afgelopen decennia en zeker nu met de Omgevingswet is voor wat betreft faunabeheer eerder sprake van een toenemende (over)regulering. Terwijl juist deregulering door de wetgever is beoogd.

Vraagstelling

Hoe zouden wettelijke taken en verantwoordelijkheden rond jacht, beheer en schadebestrijding (faunabeheer) zo kunnen worden uitgewerkt dat er zoveel mogelijk handelingsruimte ontstaat voor de uitvoering. Daarbij wordt uitgegaan van de op dit moment geldende Wet- en regelgeving inzake jacht en soortbescherming en wordt gezocht naar mogelijkheden om ruimte te benutten die nu al in de regelgeving is verwerkt.

Verantwoording

Dit document is bedoeld als ‘richtinggevend’ voor het formuleren van een visie alsook een missie die verder door de NOJG kan worden uitgewerkt en geconcretiseerd. De basis is de door de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer geformuleerde vraagstelling.

Hiervoor is nagegaan wat de wetgever zegt over de functie en rol van de faunabeheerder, en dan specifiek de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder. Daarbij is gebruik gemaakt van de bij zowel de Flora- en faunawet als de Omgevingswet gevoegde Memories van Toelichting. Er is door de wetgever en met name de Minister van LNV ook bij kamerbehandelingen in de voorbereiding van de Omgevingswet nog het nodige verwoord in diverse stukken. De stellingen in de Memories van Toelichting moeten echter ook in het licht van de wetsgeschiedenis bekeken worden voor een volledig en goed begrip. Daarom is ook in dit document een stukje geschiedsbeschrijving opgenomen. Alles uiteraard met het doel om de vraagstelling en de voorstellen in het juiste perspectief te kunnen plaatsen. Dit document is niet bedoeld als een volwaardig wetenschappelijk of juridisch advies. Veeleer wordt in dit document, met de kaders en toelichting van de wet, een suggestie gedaan welke ‘route’ de NOJG kan inslaan om de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders in Nederland een duidelijke en maatschappelijk ingebedde rol te geven. Gebaseerd op vertrouwen uit de maatschappij, het inbedden van het werk van de faunabeheerder in het maatschappelijk en economisch systeem, alsook het handelen met eigen verantwoordelijkheid.


1) Voorbeeld: in de periode 2013-2014 is vanuit de NOJG herhaaldelijk (persoonlijke gesprekken en in geschrift) inbreng geleverd op het ontwerp Wet natuurbescherming Daarin kwamen ook zaken als onnodige regeldruk, administratieve lastendruk, onnodige beperkingen voor uitvoerders aan de orde. Hiermee is echter zowel ambtelijk als bestuurlijk bij LNV (destijds ondergebracht bij EZ) niets gedaan. De door de NOJG voorspelde negatieve gevolgen van de geconstateerde omissies in de wet zijn overigens wel uitgekomen.


1. Een richtinggevende visie

Het zogenaamde ‘faunabeheer’ is in Nederland opgesplitst in drie onderdelen: schadepreventie en bestrijding en overlastbestrijding en (populatie)beheer en de jacht.

Memorie van Toelichting bij de Omgevingswet

Onder de begrippen schadebestrijding, overlastbestrijding, populatie-beheer en jacht wordt in de huidige Omgevingswet het navolgende verstaan.

  • Bij schadebestrijding gaat het om de maatregelen die een grondgebruiker mag nemen tegen dieren die schade aan zijn eigendommen veroorzaken.
  • Bij overlastbestrijding gaat het om maatregelen die gemeenten binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwings-contour (voorheen: «de bebouwde kom») kunnen nemen ter bestrijding van overlast veroorzakende dieren.
  • Populatiebeheer houdt in dat op basis van een planmatige en langdurige aanpak de omvang van populaties van diersoorten wordt beperkt als dat nodig is vanwege de ernst of omvang van de schade of de bedreiging van een publiek belang, zoals de volksgezondheid of verkeersveiligheid.
  • Jacht is het vangen en doden van wild ter uitoefening door een jachthouder van zijn jachtrecht, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit is vereist.

Deze onderverdeling is tot stand gekomen in de Wet natuurbescherming. Goed beschouwd is dit geïntroduceerd bij het in werking treden van de Wet natuurbescherming in 2012. Daarvoor was ‘faunabeheer’ in essentie gelijkgesteld aan de jacht in brede zin.

Maar wat is ‘faunabeheer’ nu eigenlijk?

 

Er is geen vaste definitie van de term ‘faunabeheer’. In essentie gaat het hier om het volgende:

–     Faunabeheer is het proactief en met een bepaald doel en een vooropgezet plan door de mens ingrijpen in populaties van in het wild levende dieren, waarbij bepaalde individuen van diersoorten worden opgespoord, gevangen, herplaatst of gedood.

–     Faunabeheer heeft een doel:

  • het bemachtigen van dieren voor benutting, om dieren te domesticeren, de bemachtigde dieren als voedselbron te gebruiken, of om schade of nadelige effecten aan natuur of eigen belangen te voorkomen.
  • Het volgens een plan in aantallen beheren van wilde diersoorten omdat dit nodig wordt geacht vanwege behoud van de biodiversiteit, het behoud van soorten of gunstige wildstand.
  • Dieren   worden    (opnieuw)   toegevoegd   (herintroductie)   aan   een ecosysteem of bestaande populaties, of:
  • Dieren worden uit het wild verwijderd door vangen of doden (beheer of reductie van populaties).

Door de wetgever is daarnaast ook het dienen van bepaalde publieke belangen (volksgezondheid, veiligheid) toegevoegd aan het ‘takenpakket’ van het faunabeheer. Waarom dit ‘belang’ afwijkt van de andere onderdelen van het faunabeheer wordt verderop uitgewerkt.

2. Faunabeheer in geschieds-perspectief

Het antwoord op de vraag hoe wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het faunabeheer uit te werken met zoveel mogelijk handelingsruimte, is naar onze mening voor een deel in de geschiedenis te vinden.

In den beginne was er de jacht en de houder van het jachtrecht.

Het recht om te jagen (benuttingsjacht) is gekoppeld aan het eigendomsrecht van de grond. Wateren zijn hierbij overigens inbegrepen. Degene die een stuk grond in eigendom heeft, heeft het recht om te profiteren van wat deze grond opbrengt. Niet alleen de gewassen of vruchten die de grond voortbrengt, maar ook de op de grond voorkomende (wilde) dieren of vissen. Het waren dan ook veelal de grootgrondbezitters die dit ‘jacht’recht met graagte benutten. Voor het eigen plezier, maar zeker ook als economische drager voor de exploitatie van de gronden. Het jachtrecht kon immers ook worden verhuurd.

De grondeigenaren hadden dus een economisch belang bij de exploitatie. Daarmee werd rekening gehouden bij de inrichting van de gebieden. Daarnaast werden ingrepen in ecosystemen en biodiversiteit gedaan in het voordeel van zowel de jacht als andere economische dragers waaronder vee- of houtteelt.

Vanaf de negentiende eeuw begon de overheid met het formuleren van regels over de uitoefening van het jachtrecht: het recht om zich zoogdieren en vogels toe te eigenen die zich op of in de grond bevinden. Het doel van deze regels werd in de loop van de tijd het waarborgen dat het jachtrecht verstandig gebruikt werd. Zo was de jacht alleen toegestaan binnen het jachtseizoen en had de jachthouder de verplichting zich als een goed jachthouder te gedragen en voor een redelijke wildstand in zijn veld te zorgen.

De grondeigenaar of de jachthouder nam maatregelen om een zo gunstig mogelijke wildstand te bereiken en te houden. Nieuwe soorten werden geïntroduceerd of andere – schadelijk geachte – soorten bestreden. Veelal was dit een taak die door professionele werknemers (de jachtopzichters) werd uitgevoerd.

Kijken we door de bril van de huidige tijd naar deze ingrepen, dan moeten we uiteraard erkennen dat meerdere maatregelen (waaronder het lokaal uitroeien van schadelijke of ongewenste soorten of het creëren van onnatuurlijk hoge dichtheden van jachtwild) bepaald niet altijd ten voordele waren van een goed functionerend ecosysteem of een optimale biodiversiteit. De wijze van denken en de visie op ‘natuur’ ging destijds uit van een heel ander perspectief.

Veel gebieden die wij nu ‘natuurgebieden’ noemen en hoog gewaardeerd worden vanwege de aanwezige hoge natuurwaarden, zijn die gebieden zijn die in het verleden opzij gezet waren ten behoeve van de jacht. Vanuit dat belang bleven deze gebieden voor lange tijd beschermd tegen de oprukkende ontginningen ten behoeve van de landbouw of toenemende bevolkingsgroei met de daaruit voortvloeiende behoefte aan woongebieden en sterkere infrastructuur. Dankzij deze bescherming en het bewaard blijven van een goede biodiversiteit zijn veel van deze gebieden nu aangewezen als Natura 2000-gebied.

Maar met al deze veranderingen, bevolkingsgroei, industrialisatie, intensivering landbouw, ontginning van gebieden, zien we wel een kentering optreden in het denken over de rol van de jacht en natuurbescherming. Dit komt allereerst terug in de Vogelwet van 1912. Hier wordt niet meer gekeken naar nut of schadelijkheid van vogels, maar wordt bescherming gewenst geacht omdat het voortbestaan van soorten moet worden gezien als een zelfstandige waarde.

Er ontstaat bij de overheid – ook al werd dat nog niet zo benoemd – langzamerhand het idee dat het faunabeheer beter ten dienste moet komen te staan van verschillende economische pijlers, en dan met name de landbouw. Dit komt terug in de eerste jachtwet van 1923. De belangen van de jacht werden ondergeschikt aan die van de landbouw. Deze ‘ondergeschiktheid’ van het faunabeheer werd bij de nieuwe jachtwet van 1954 uitgebreid naar een te realiseren ‘evenwichtige afweging van de belangen van landbouw, natuurbescherming en jacht’.

Vanaf het begin van de 20e eeuw zien we dat de overheid veel duidelijker een sturende en regulerende rol oppakt vanuit de gedachte dat (in het wild levende) planten- en diersoorten bescherming verdienen en voorkomen moet worden dat deze soorten in hun voortbestaan bedreigd worden2. Het belang van de landbouw en het voorkomen en bestrijden van schade door wild blijft daarbij eerst nog voorop staan3. Bij het zich toekennen van deze rol door de overheid werd tegelijkertijd de eigen verantwoording en het recht van de grondeigenaar/jachthouder sterk ingeboet.

Pas later zien we in overheidsbeleid en regelgeving terug dat faunabeheer (ook) specifiek een rol moet spelen in natuurbeheer en -bescherming.

Voorop blijft staan dat de jachthouder/jager de verplichting heeft om op zijn gronden te zorgen voor een gunstige wildstand. Hoewel dit begrip nu enigszins verwaterd is door de wijzigingen in wetgeving (een beperkt aantal soorten wordt nog maar als ‘wild’ beschouwd), ging het in het verleden in essentie om alle in het wild voorkomende (fauna) soorten. Hierbij was een (economische én ecologische) balans voor wat betreft de biodiversiteit van belang. De jachthouder droeg daarbij zorg voor een optimale balans tussen gunstige wildstand en ander gebruik van de gronden. Zo werden gronden zo optimaal en duurzaam mogelijk benut en in economisch optimale toestand doorgegeven aan het nageslacht.

Hoewel de begrippen ‘planmatig’, ‘duurzaam’ en ‘optimaal gebruik of beheer’ toen nog niet bestonden, zien we dit wel terug in het handelen en de wens om de gronden een zo hoog mogelijke waarde toe te kennen.


Memorie van Toelichting bij de Wet natuurbescherming

Het vangen en doden van dieren moet voldoen aan de eisen van verstandig en duurzaam gebruik. Wat onder duurzaam gebruik wordt verstaan volgt volgens de minister uit artikel 2 van het Biodiversiteitsverdrag;

“Het begrip «duurzaam gebruik» in de zin van artikel 2 van het Biodiversiteitsverdrag: het gebruik van bestanddelen van de biologische diversiteit op een wijze en in een tempo die niet leiden tot achteruitgang van de biologische diversiteit op de lange termijn, aldus in stand houdend het vermogen daarvan om te voorzien in de behoeften en te beantwoorden aan de verwachtingen van huidige en toekomstige generaties. Onder verstandig gebruik kan mede worden gevat het nemen van positieve maatregelen in de zin van wildbeheer”


2 De Vogelwet 1936 (Stb. 700), de Jachtwet (Stb. 1954, 523), de Natuurbeschermingswet (Stb. 1967, 572), de Nuttige Dierenwet 1914 (Stb. 262), de Wet bedreigde uitheemse diersoorten (Stb. 1975, 48) en het op de In-en uitvoerwet (Stb. 1962, 295) gebaseerde In-en uitvoerbesluit bedreigde uitheemse dier-en plantensoorten (Stb.1984, 570).

3 Dit blijkt onder andere uit artikel 19, eerste lid, van de Jachtwet, waarin de jachthouder wordt verplicht zijn veld op zodanige wijze te bejagen dat een redelijke wildstand in dat veld gehandhaafd blijft of wordt bereikt, tenzij de belangen van de landbouw zich daartegen verzetten.


Uit deze beknopte geschiedbeschrijving – uiteraard zonder alle variabelen en details – volgt dat, ook nu nog, de grondeigenaar/jachthouder degene is die het fundament vormt voor het huidige systeem van faunabeheer in Nederland.

Samenvattend:

➢ Faunabeheer staat ten dienste van de landbouw, bepaalde maatschappelijke belangen en natuurbeheer in brede zin.

➢ Faunabeheer behoort daarmee onderdeel te zijn (en ook zo beleidsmatig te worden beschouwd) van de gangbare bedrijfsvoering van landbouw (alsook bosbouw).

➢ Faunabeheer is noodzakelijk voor bescherming van openbare (publieke) belangen alsook het duurzaam beheer van (beschermde) natuur en natuurgebieden. Dit laatste is onder de huidige wetgeving ook te beschouwen als een publiek belang. Het vindt in essentie plaats binnen het gehele in Nederland voorkomende landelijke gebied en zo mogelijk ook in de bebouwde omgeving en bij infra.

➢ Faunabeheer is gericht op het duurzaam beheren van in het wild levende fauna.

Hierbij wordt gestreefd naar een – afhankelijk van het type grondgebruik – zo optimaal mogelijke biodiversiteit. Dit streven geldt zo mogelijk ter plaatse en in ieder geval landelijk, maar is ook gericht op het bereiken van (internationale) biodiversiteitsdoelen. Daarbij speelt faunabeheer ook een onmisbare rol in het beheren van gebieden die zijn aangewezen op grond van Europeesrechtelijke verplichtingen, de Speciale beschermingszones alsook Nationaal natuurnetwerk. Deze rol wordt ook erkend in de – boven onze nationale wetgeving geldende – Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

➢ De daadwerkelijke uitvoering van het faunabeheer is nog steeds verbonden aan het eigendomsrecht van gronden. Alleen zij die beschikken over het recht om te jagen – de personen die een omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit hebben – kunnen worden ingezet voor de uitvoering van faunabeheeractiviteiten.

3. Faunabeheer volgens de wetgever

3.1 Recente geschiedenis: de Flora- en faunawet|Wet natuurbescherming

De opvolger van de Jachtwet 1954, de Flora- en faunawet (2002), zorgde voor een stelselwijziging en een belangrijke inperking van de jacht. De Flora- en faunawet bevatte de vertaling van de moderne vormgeving van het jagen. De jacht werd gedurende de parlementaire geschiedenis van deze wet ‘opgeknipt’. De ‘benuttingsjacht’ kreeg een afzonderlijke regeling. Andere regels hadden betrekking op noodzakelijk en met aparte toestemmingen uit te voeren populatiebeheer of schadebestrijding van soorten. De aanzet voor deze onderverdeling was al gegeven in de wetswijziging van de Jachtwet 1954, in 1978.

In 1979 werd de Europese Vogelrichtlijn van kracht. Dit was een belangrijke aanleiding voor aanscherping van de regeling van de jacht. De beschermende bepalingen van deze richtlijn voor van nature in het wild voorkomende vogels op Europees grondgebied moesten worden ‘doorvertaald’ in Nederlandse wetgeving. In deze richtlijn is de bescherming van vogels uitgangspunt en de inbreuk op bescherming door jacht een gereguleerde uitzondering.

Uitgangspunt in de Memorie van Toelichting van het Wetsvoorstel Flora- en faunawet was de erkenning van de jacht als redelijk doel voor benutting en gebruik van de natuur. Maar dat wilde, volgens de wetgever, nog niet zeggen dat er geen noodzaak zou bestaan tot nadere regulering van de jacht:

“De erkenning als redelijk doel van verschillende menselijke wensen en belangen houdt nog niet in dat te allen tijde en volledig daaraan tegemoet kan worden gekomen. De ruimte die wordt gegeven dient te passen binnen de hierboven geformuleerde doelstelling van het soortenbehoud en hetgeen gelet op internationale verplichtingen is toegestaan.

Ook hier ligt aan de waardering van de menselijke wensen en belangen een maatschappelijke keus ten grondslag. Zo zal de bestrijding van schadeveroorzakende vogels in een boomgaard die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd, eerder kunnen worden toegestaan dan bestrijding van diezelfde vogels in een perenboom die zich in een particuliere tuin bevindt. Tevens dient afgewogen te worden of het doel ook langs andere weg kan worden bereikt. (…).”

Vanuit deze gedachtegang is een gedifferentieerd stelsel ontstaan, waarin in het wild levende dieren mogen worden ‘bejaagd’ vanuit verschillende perspectieven: voor jacht, voor schadebestrijding, of daarmee samenhangend: voor beheer van de populatie. Voor de ‘benuttingsjacht’ betekende dit een inperking. Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet is het aantal wildsoorten waarop de jachthouder binnen het jachtseizoen mag jagen sterk beperkt, namelijk tot zes soorten: wilde eend, fazant, patrijs4, haas, konijn en houtduif. Blijkens de Nota naar aanleiding van het eindverslag uit 1997 inzake het voorstel van de Flora- en faunawet zijn op de wildlijst alleen soorten opgenomen die mede om reden van benutting worden bejaagd en die bovendien algemeen voorkomen en bejaging verdragen.

4.) De patrijs is inmiddels van de lijst van jachtwild verwijderd.

Van deregulering is derhalve in de laatste wetsaanpassingen sinds 1978 geen sprake geweest. Het stelsel dat vorm kreeg in de Flora- en faunawet en latere wetgevingen (Wet natuurbescherming en nu de Omgevingswet) leidt ertoe dat het bejagen van andere soorten dan de aangewezen wildsoorten alleen in het kader van schadebestrijding en populatiebeheer kan plaatsvinden. Toestemming daarvoor mag alleen worden verleend als er ‘geen andere bevredigende oplossing’ is, en er door deze vormen van faunabeheer geen afbreuk wordt gedaan aan de ‘staat van instandhouding’. De wetsartikelen die gaan over de toestemmingverlening voor schadebestrijding hebben geleid tot veel disputen, die door de rechter moesten (en nog steeds moeten) worden beslecht. Anders dan voor de jacht moet steeds een in een omgevingsverordening of ministeriële regeling aangewezen activiteiten worden genomen voordat mag worden overgegaan tot het doden van dieren voor schadebestrijding. Die besluiten kunnen worden aangevochten. Effectieve schadebestrijding of duurzaam en consistent beheer is daarmee onmogelijk omdat soms eerst een uitspraak van een rechter moet worden afgewacht. Partijen als De Faunabescherming doen dit regelmatig, met wisselend succes. Zo werden er juridische procedures gevoerd over het begrip ‘belangrijke schade’ (wanneer is daarvan sprake als het gaat om landbouwschade?), verkeersveiligheid en schade (mag toestemming worden gegeven voor het doden van dieren in belang van verkeersveiligheid?), wat is een ‘andere bevredigende oplossing’ (wanneer mag je een beest doden omdat met geen andere middelen de schade kan worden voorkomen?) en over vele andere, verwante onderwerpen.

Een ander obstakel is de toenemende administratieve belasting, die nu moet plaatsvinden alvorens faunabeheer in de praktijk kan worden gebracht. In de huidige Omgevingswet is in vergelijking met de daarvoor geldende Jachtwet gekozen voor een meer gedecentraliseerde en planmatige invulling van het populatiebeheer.

Als uitgangspunt geldt dat een ontheffing in beginsel slechts wordt verleend aan faunabeheereenheden op basis van een faunabeheerplan. De faunabeheereenheden kregen door de Flora- en faunawet een centrale taak bij het waarborgen van een planmatig beheer. Faunabeheereenheden zijn erkende samenwerkingsverbanden, waarin jachthouders, te weten degenen die gerechtigd zijn tot de uitoefening van de jacht in een jachtveld en anderen, zoals bijvoorbeeld organisaties op het vlak van natuurbescherming, zijn vertegenwoordigd. Ook hier zien we een toenemende (administratieve) druk op zowel bevoegd gezag als zeker ook de uitvoerders van het faunabeheer. En tevens een belemmering in consistente aanpak op gebiedsniveau alsook bij onderdelen als ingrijpen bij schade en langjarig en duurzaam beheer van fauna. Deze aanpak is voortgezet onder de huidige Omgevingswet, waarbij de wetgever nog meer aanvullende (administratieve) eisen heeft gesteld aan het faunabeheerplan.

3.2. De Omgevingswet

In de Omgevingswet is deze planmatige aanpak verbreed. De wetgever stelt dat met een planmatige en gebiedsgerichte aanpak wordt geborgd dat alle inspanningen in het kader van schadebestrijding, beheer en jacht op elkaar worden afgestemd.

Toch is deze gedachte niet consequent doorgevoerd in de wet, omdat met name de regulering van de jacht gaandeweg de parlementaire behandeling aanzienlijk is gewijzigd. In het wetsvoorstel was aanvankelijk neergelegd dat ook de ‘benuttingsjacht’ als instrument onderdeel zou worden van het verplicht op te stellen faunabeheerplan, waarin alle beheerinspanningen zouden worden gepland en gecoördineerd. Hiermee zouden alle inspanningen in het kader van schadebestrijding, beheer en jacht op elkaar worden afgestemd. Een afschotplan was in het wetsvoorstel opgenomen als verplicht onderdeel van het faunabeheerplan. Voor de uitoefening van de jacht leek dit te gaan betekenen dat in een afschotplan, het afschot zou moeten worden gepland, gestructureerd en gemaximeerd, met inachtneming van de schadehistorie en de draagkracht van de populaties.

Op deze wijze gereguleerd zou de jacht feitelijk geen zelfstandig uit te oefenen recht meer zijn van de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder, maar een ‘extra’ instrument in het kader van faunabeheer ten behoeve van schadebestrijding en populatiebeheer. Het afschotplan werd via het aannemen van een amendement uit het wetsvoorstel gestemd. Volgens de Kamer zou het opstellen van een afschotplan leiden tot te veel administratieve druk. In plaats van planmatig bepaald vooraf, moeten jagers – op grond van de regeling zoals die in de wet terecht is gekomen – achteraf verantwoording afleggen over de (resultaten van de) jacht.

Resultaat is dat de jacht wel moet worden opgenomen in het faunabeheerplan, maar in tegenstelling tot schadebestrijding en populatiebeheer kunnen geen vergaande eisen aan deregulering van de jacht worden opgenomen in de provinciale regelgeving over de eisen aan een faunabeheerplan.

  4. Huidige uitvoeringspraktijk

Het stelsel dat werd ingezet onder de Flora- en faunawet en gecontinueerd en nu uitgebouwd onder de Omgevingswet heeft ertoe geleid dat jacht of de jager feitelijk ondergeschikt is gesteld aan schadebestrijding en populatiebeheer.

En juist deze onderdelen van het faunabeheer zijn alleen mogelijk op basis van een toestemming vooraf. En waarbij deze toestemming afhankelijk is van de afweging dat ‘er geen andere bevredigende oplossing is’, alleen als er een passend wettelijk belang is en als er geen afbreuk wordt gedaan aan de ‘staat van instandhouding’ van de te beheren schadesoorten. Alles bij elkaar een forse toename aan administratieve regels (alsook afbreukrisico als gevolg van juridische procedures) vooraf, voordat concreet met uitvoering kan worden begonnen.

Dit principe ligt ook ten grondslag aan de in dit aanvullingsbesluit uitgewerkte regimes voor:

– schadebestrijding, uitgevoerd door grondgebruikers;

– overlastbestrijding door gemeenten;

– populatiebeheer, uitgevoerd door faunabeheereenheden en wildbeheereenheden; en

– jacht, uitgevoerd door jachthouders. Voor degenen die bij schadebestrijding, overlastbestrijding, populatie-beheer en jacht zijn betrokken, voorziet het aanvullingsbesluit (Besluit Activiteiten leefomgeving)(BAL) in regels over het effectief voorkomen en bestrijden van schade en overlast, over het deskundige gebruik van middelen, en over het goed jachthouderschap.

4.1. Schadebestrijding, populatiebeheer en een klein beetje jacht

Belangrijke eis is ook dat schadebestrijding en populatiebeheer in beginsel alleen planmatig mag plaatsvinden, dus op grond van een faunabeheerplan. Een faunabeheerplan wordt vastgesteld door de Faunabeheereenheid, maar heeft goedkeuring nodig van Gedeputeerde Staten van de provincie. Het leeuwendeel van het beheer van soorten wordt gedaan op de titels schadebestrijding of populatiebeheer. De benuttingsjacht is feitelijk nog maar een klein deel van het totale beheer, op enkele soorten, gedurende door de minister bepaalde periodes (jachtseizoen), op basis van een goedgekeurd faunabeheerplan.

Onder de begrippen schadebestrijding, overlastbestrijding, populatie-beheer en jacht wordt in de huidige Omgevingswet (nota van toelichting Besluit Activiteiten Leefomgeving) het navolgende verstaan.

  • Bij schadebestrijding gaat het om de maatregelen die een grondgebruiker mag nemen tegen dieren die schade aan zijn eigendommen veroorzaken.
  • Bij overlastbestrijding gaat het om maatregelen die gemeenten binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwings-contour (voorheen: «de bebouwde kom») kunnen nemen ter bestrijding van overlast veroorzakende dieren.
  • Populatiebeheer houdt in dat op basis van een planmatige en langdurige aanpak de omvang van populaties van diersoorten wordt beperkt als dat nodig is vanwege de ernst of omvang van de schade of de bedreiging van een publiek belang, zoals de volksgezondheid of verkeersveiligheid.
  • Jacht is het vangen en doden van wild ter uitoefening door een jachthouder van zijn jachtrecht, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit is vereist.

Schadebestrijding, overlastbestrijding en populatiebeheer vinden plaats binnen de in de voorgaande paragraaf genoemde kaders van verboden handelingen en afwijkingsmogelijkheden daarvan ter bescherming van vogels en andere dieren, die in belangrijke mate zijn bepaald door de vogelrichtlijn, de habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en van Bonn.

  1. Schadebestrijding en overlastbestrijding kunnen alleen plaatsvinden als bij ministeriële regeling (landelijke schadesoorten) of omgevingsverordening (provinciale schadesoorten of overlast) de bestrijding is aangewezen als vergunningvrije activiteit en wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen van die regeling of verordening.
  2. Verder kunnen schadebestrijding en overlastbestrijding plaatsvinden op grond van een door gedeputeerde staten van de betrokken provincie verleende omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit.
  3. Populatiebeheer vereist te allen tijde een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit van gedeputeerde staten van de betrokken provincie. Voor jacht op vogels moet zijn voldaan aan de daarvoor in artikel 7 van de vogelrichtlijn en de in de eerder aangehaalde Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming gestelde voorwaarden en beperkingen.
  4. De habitatrichtlijn staat geen jacht toe op de soorten van communautair belang, genoemd in bijlage IV bij de richtlijn, omdat deze soorten bedreigd, kwetsbaar of zeldzaam zijn. Op de soorten die worden genoemd in bijlage V bij de richtlijn is in principe wel jacht mogelijk, zolang verzekerd is dat dit verenigbaar is met het behoud van deze soorten in een gunstige staat van instandhouding (artikel 14).

Op grond van beide richtlijnen zijn ook bij de jacht niet-selectieve vangmiddelen verboden. De specifieke regels en instrumenten op het vlak van schadebestrijding, overlastbestrijding, populatiebeheer en jacht waarin de Omgevingswet, zoals aangevuld door de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, en het onderhavige aanvullingsbesluit voorzien betreffen:

  • De aanwijzing van de landelijke schadeveroorzakende diersoorten voor het bestrijden waarvan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij ministeriële regeling vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten kan verlenen aan grondgebruikers en de daaraan verbonden voorwaarden en beperkingen;
  • De gevallen waarin en de voorwaarden waaronder provincies bij omgevingsverordening vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten kunnen verlenen aan grondgebruikers voor bestrijding van dieren van in de provincie schadeveroorzakende soorten en aan gemeenten voor bestrijding binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwings-contour (voorheen: «de bebouwde kom») van dieren van in de provincie overlastgevende soorten;
  • Faunabeheerplannen opgesteld door de faunabeheereenheden en goedgekeurd door provincies die een evenwichtige, planmatige en gebiedsgerichte uitoefening van schadebestrijding, populatiebeheer en jacht verzekeren;
  • De verplichting voor jachthouders met een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit om onderdeel uit te maken van wildbeheereenheden, die de uitvoering van het faunabeheerplan bevorderen en coördineren, en om aan faunabeheereenheden gegevens over het afschot te verstrekken;
  • De bejaagbare soorten, periodes waarbinnen de jacht is opengesteld en de overige voorwaarden en beperkingen waaronder de jacht kan worden uitgeoefend;
  • De te gebruiken middelen.

4.2. Provincie, faunabeheereenheden, faunabeheerplannen, wildbeheereenheden

Hoewel het Rijk hoofdregisseur is als het gaat om de benuttingsjacht ligt de regie over schadebestrijding en populatiebeheer feitelijk bij de provincies. Provincies (Gedeputeerde Staten) geven omgevingsvergunningen voor schadebestrijding en faunabeheer en Provinciale Staten kunnen in een omgevingsverordening schadebestrijding van soorten vastleggen.

Provinciale faunabeheereenheden vervullen in het huidige faunabeleid een essentiële rol, omdat zij dienen te zorgen voor een ‘maatschappelijke en gebiedsgerichte’ inbedding van het faunabeheer. In het bestuur van de faunabeheereenheden zijn de maatschappelijke geledingen vertegenwoordigd die belang hebben bij de uitvoering van het faunabeleid, zoals jagers, de landbouwsector, organisaties die natuurterreinen beheren (in feite de vertegenwoordigers van de jachthouders binnen de provincie). Aanvullend moeten ook de maatschappelijke organisaties die opkomen voor het duurzaam beheer van in het wild levende dieren in het bestuur vertegenwoordigd zijn. Op uitnodiging van het bestuur van de faunabeheereenheid kunnen maatschappelijke organisaties en wetenschappers op het gebied van faunabeheer deelnemen aan de vergaderingen van het bestuur en dat bestuur adviseren.

In het faunabeheerplan kan de samenhang worden aangebracht tussen beheer, schadebestrijding en jacht. Verplichting dat populatiebeheer, schadebestrijding en jacht overeenkomstig het faunabeheerplan geschieden
11.63 Bal. Opmerkelijk is dat in de wet nauwelijks eisen worden gesteld aan de inhoud van het faunabeheerplan. Wel wordt de eis gesteld aan het onderbouwen van het plan met trendtellingen van de populatieomvang van in het wild levende dieren (art. 6.2, tweede lid, Omgevingsbesluit) (Ob). Het is aan de provincies om nadere eisen te stellen aan de inhoud van het faunabeheerplan via een omgevingsverordening. Ook jacht mag in beginsel alleen als er een goedgekeurd faunabeheerplan is, (art. 8.1, tweede lid, tweede volzin, Ow) maar de regels in de verordening moeten de jachthouder de ruimte bieden om invulling te geven aan diens verplichting een redelijke wildstand op zijn jachtveld te handhaven, of te bereiken. Deze bevoegdheid reikt, aldus de staatssecretaris, niet zo ver dat provincies het recht van de jachthouder op het uitoefenen van de jacht verdergaand kan beperken, of zelfs ontzeggen.

5)De uitvoering van faunabeheer wordt overgelaten aan jagers, met dien verstande dat die op grond van de wet lid moeten worden van de lokale wildbeheereenheid (WBE) (art 8.2, eerste tot en met vierde lid, Ow) die een verenigingsvorm kent. Een WBE is een samenwerkingsverband van jachthouders met een omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit. In de Omgevingswet is in art. 8.2 Ow vastgelegd dat een WBE de rechtsvorm van een vereniging moet hebben. De WBE-leden voeren het vastgestelde faunabeheerplan uit en doen werkelijk aan beheer en schadebestrijding. Gezien het belang dat grondgebruikers en terreinbeheerders bij de werkzaamheden van de WBE’s kunnen hebben, is voorzien dat ook zij lid kunnen worden van een WBE. Op grond van art. 3.14, eerste lid, Wnb zijn alle van het geweer gebruikmakende jachthouders verplicht om zich met anderen te organiseren in een WBE.

Provinciale Staten stellen nadere regels waaraan WBE’s in hun provincie moeten voldoen (Eisen aan de maatregelen in een faunabeheerplan (art 6.2, eerste lid, Ob).
Eisen aan onderbouwing faunabeheerplan (art 6.2, tweede lid, Ob). Zo moet in de provinciale verordening (art 8.2, vijfde lid, Ow) in ieder geval worden geregeld dat het werkgebied van de WBE een bepaalde omvang heeft om het wildbeheer effectief te kunnen laten uitvoeren. Provincies moeten ook bij verordening regelen in welke gevallen en onder welke voorwaarden jachthouders zijn uitgezonderd van de ‘aansluitplicht’ bij een WBE. Wat de wet niet bepaalt is tot in welk detail dit moet worden uitgewerkt. Zij stelt slechts dat dit de twee onderdelen zijn die PS moeten regelen. We zien dat bij verschillende provincies anders wordt omgegaan met bijvoorbeeld de tweede eis, over wie zich niet hoeft aan te sluiten bij een WBE. Dit zorgt ervoor dat een logische en efficiënte uitvoering van faunabeheerplannen door de WBE’s een heel lastige, zo niet onmogelijke opgave is geworden.

De verschillen per provincie zijn groot. In enkele provincies is oprecht geprobeerd om in de Verordening te zoeken naar ruimte voor efficiënte schadebestrijding, zonder onnodige beperkende regels, waarbij ook gepoogd wordt om beperkingen die uit de wet voortvloeien (zoals beperkingen in gebruik van methoden en middelen), te verruimen. Hier wordt geprobeerd door slimme regels een vorm van deregulering te bereiken. Toch is ook hier nog vaak sprake van onnodig en onterecht opgelegde beperkingen. In andere provincies zien we in de Verordening eisen en voorwaarden opgenomen die een goede schadebestrijding, alsook het dienen van publieke taken sterk hinderen. Veelal voortkomend uit bestuurlijke of ambtelijke behoefte om ‘de jacht’ te beperken.

In vrijwel alle gevallen zien we tot op heden dat provincies nog te beperkt gebruik maken van de mogelijkheid om via provinciale omgevingsverordening (artikel 11.42 en 11.50 BAL) aanwijzing vergunningvrije gevallen diersoorten vast te stellen voor algemeen voorkomende soorten welke in de provincie schade of overlast kunnen veroorzaken. Het is ook de vraag of provincies nu al nadenken over wat er moet gebeuren bij het in werking treden van de Omgevingswet 6 . Immers de Omgevingswet gaat uit van de gedachte dat veelactiviteiten (waaronder ook schadebestrijding wordt verstaan) in principe onder vrijstellingen geregeld moeten worden.


        Kamerstukken I 2015/16, 33 348, W, p. 4, antwoord van 20 mei 2016.

6          Verwachte inwerkingtreding Omgevingswet 1 januari 2024.


4.3. De houder van een omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit

Het uitvoeren van het faunabeheer moet uiteindelijk plaatsvinden door degene die beschikt over een geldige omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit. Deze moet voldoen aan allerlei wettelijke eisen en is voor het grootste deel van zijn taken gebonden aan extra eisen voortvloeiend uit allerlei overheidsbesluiten. Gelet op het sanctionerend optreden van de overheid moet hij bovendien zeer zorgvuldig zijn in de uitoefening van zijn taken. Veel van de taken van de houder van de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit worden nog steeds gezien als ‘vrijwilligerswerk’. Maar dan ‘vrijwilligerswerk’ waarvoor wel een professioneel opleiding- en kennisniveau vereist is.

4.4. De rol van de grondeigenaar en de grondgebruiker

De grondeigenaar is de houder van het jachtrecht, dat hij kan verhuren. Indien hij niet beschikt over een omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit mag hij zijn jachtrecht met geweer niet uitoefenen. Hij kan dan ook geen schadebeheer of populatiebeheertaken uitvoeren omdat hij zelf geen recht heeft om het geweer te kunnen gebruiken.

Als er niet gejaagd wordt, kunnen in het wild levende dieren schade veroorzaken aan eigendommen. De grondgebruiker heeft op grond van de wet een afzonderlijke titel voor het bestrijden van schade op basis een ministeriële regeling of provinciale omgevingsverordening. De grondgebruiker mag schade bestrijden van vergunningvrije gevallen diersoorten. Hiermee wordt schade voorkomen of bestreden aan gewassen, bossen, visserij etc. op door hem gebruikte gronden of opstallen of in het omringende gebied. De grondgebruiker mag op grond van de omgevingsvergunning alleen dieren doden als hij over een geldige omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit beschikt. De grondgebruiker mag op basis van (11.44, vijfde lid, 11.52, vijfde lid, en 11.58, zesde lid, Bal) voor het gebruik maken van de ministeriële regeling of omgevingsvergunning, een omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder machtigen voor het voorkomen en bestrijden van schade of het uitvoeren van het beheer van diersoorten.

4.5. Samenvatting en analyse

Planmatig beheer is leidend geworden voor de uitvoering van schadebestrijding, populatiebeheer en de jacht. Schadebestrijding en populatiebeheer zijn de belangrijkste vormen van beheer. Benuttingsjacht is ondergeschikt gemaakt aan beide beheersvormen. Aan het planmatig beheer wordt vorm gegeven door faunabeheerplannen.

De provincie (art 6.2, eerste lid, Ob) is het belangrijkste sturende en bepalende orgaan voor de kaders waaraan een faunabeheerplan moet voldoen en de eisen die worden gesteld aan de uitvoering van met name schadebestrijding en populatiebeheer.

De uitvoering van schadebestrijding en populatiebeheer wordt overgedragen aan de lokale wildbeheereenheden, waarvan een jachthouder met omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit verplicht lid moet worden. De uitvoerder van het beheer (de jachthouder met omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit) moet voldoen aan de eisen die door de wet, het faunabeheerplan, de Provinciale verordening, de omgevingsvergunningen worden gesteld. Overtreding van de regels komt ten laste van de (individuele) uitvoerder – de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder.

De ervaring leert echter dat uitvoerders zich belemmerd voelen door alle (soms tegenstrijdige) verplichtingen, eisen, voorwaarden en beperkingen waaraan ze zich bij de uitoefening van hun taken moeten houden. Alles bij elkaar ervaren de uitvoerders een steeds toenemende overregulering, zeker met alle verschillende wetsartikelen van de Omgevingswet. Bovendien sluiten de plannen, of de voorwaarden en beperkingen vaak niet of onvoldoende aan bij de door de uitvoerders ervaren praktijk. De grondgebruiker en grondeigenaar (niet tevens zijnde omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder) zijn voor adequate bestrijding van schade veroorzaakt door in het wild levende dieren afhankelijk van de uitvoerder. Verder frustreert het systeem onbedoeld een langdurig, duurzaam beheer van de fauna. Door de veelvoud van benodigde of opgelegde besluiten, welke allemaal individueel in bezwaar of beroep kunnen worden aangevochten, én de daarmee soms langdurige perioden van onzekerheid of vereiste stillegging van activiteiten is duurzaam beheer over langere perioden in veel situaties eerder een wens dan praktijk geworden.

Om dit probleem nader te onderzoeken moet er eerst gekeken worden welke partijen de normen bepalen en hoe die zich verhouden tot de praktijk. Dan moet worden bekeken welke normen potentieel belemmerend werken voor de praktijk. Daarbij moet worden gekeken naar de context waarbinnen de diverse partijen werken en hun visie op de uitvoering van beheertaken. Zie hoofdstuk 5.

5. Wie bepaalt de spelregels?

5.1. Regels en Normen

De inhoud van de normen die voor de houder van een omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit gelden wordt bepaald door:

Wetgever en de minister van LNV

Kadereisen uit de wet bij soortenbescherming en inbreuken daarop, aan de houder van een omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit, eisen aan de jacht

Minister van LNV

Nadere regeling eisen jacht en landelijke vergunningvrije gevallen diersoorten

Provinciale Staten

–     Eisen aan inhoud faunabeheerplan en inrichting faunabeheereenheid

–     eisen aan taken en inrichting wildbeheereenheden

–     omgevingsverordening voor provinciaal vergunningvrije gevallen diersoorten en de omgevingvergunningen voor de niet vergunning vrije (schade veroorzakende) diersoorten

Faunabeheereenheid en

College van GS

Respectievelijk het opstellen en vaststellen en goedkeuren faunabeheerplan(nen), voor schadesoorten, populatiebeheer en jacht

Gedeputeerde Staten

Omgeveningsvergunning of omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit voor populatiebeheer (of incidentele schadebestrijding), al dan niet in aanvulling op vergunningvrije gevallen schadesoorten

Wildbeheereenheden

Normen die doorwerken via verenigingsstatuten of huishoudelijke reglementen al dan niet voortvloeiend uit de provinciale verordening

Hiernaast heeft de jager ook nog de normen die gelden voor een goede uitvoering van zijn taken in de vorm van weidelijkheidsregels. Dit zijn ongeschreven regels die ‘jagers’ zichzelf van oudsher oplegden tijdens de (benuttings)jacht om o.a. overbenutting van de wildstand te voorkomen.

5.2. Politieke invloed: dé grote variabele

Het zijn momenteel hoofdzakelijk de landelijke en de provinciale politiek die voor het speelveld van het faunabeheer van belang zijn.

Zowel de landelijke als regionale als lokale politiek verandert. Er is sprake van meer versnippering in het politieke speelveld. Bovendien zijn verschillende maatschappelijke stromingen vertegenwoordigt die zich meer richten op het behartigen van deelbelangen, dan van het algemene belang. Voorbeelden hiervan zijn de Ouderenpartij en de Partij voor de Dieren. Met name de laatstgenoemde partij is redelijk succesvol gebleken in het spelen van het politieke spel. Ze zijn erin geslaagd ook andere partijen deels te overtuigen van de noodzaak tot het aanscherpen van normen, zoals rond het doden van dieren.

De gevolgen hiervan zijn merkbaar, ook bij de vaststelling van verordeningen op provinciaal niveau. Hierin worden de normen bepaald waaraan faunabeheereenheden en –plannen moeten voldoen. Ook is geprobeerd om de benuttingsjacht actief te verbieden. De wetgever heeft bij herhaling aangegeven dat de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder in de uitvoering van faunabeheertaken de enige partij is die bepaalde handelingen mag doen. Maar dit wordt soms zowel op landelijk, provinciaal als lokaal niveau niet altijd (h)erkend. De politiek laat zich ook sterk beïnvloeden door gevoelsargumenten of ‘gekleurde’ mediaberichtgeving, zonder vervolgens kennis te nemen van de mening van ter zake deskundige wetenschappers, of andere professionals. Dit leidt tot de door de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG) terecht geconstateerde hinderende en knellende regels 7 die juist een efficiënt en goed faunabeheer in de weg staan.

De NOJG is zich bewust van deze politieke factor en van snel wisselende politieke coalities en invloeden. Belangrijk is ook het besef dat ambtelijk de lijn van de politiek moet worden gevolgd, waardoor ambtenaren ook door de politiek gedwongen kunnen worden de besluitvorming en motivering van besluiten aan te passen. Maatschappelijke tendensen werken ook door in de opstelling vanuit met name NGO ’s, grondbezitters en terreinbeheerders.

Sinds het in werking treden van de Flora- en faunawet in 2002, zien we een nieuwe generatie van ecologen, beleidsmakers, wetten schrijvers en terreinbeheerders die geen kennis en ervaring hebben met situatie en rol van de faunabeheerders (jachthouders en jagers) van voor die tijd. Het zal dan ook een bijzondere opgave zijn om de noodzakelijke ‘mindshift’ bij met name deze generatie tot stand te brengen.

Het is ook van belang te beseffen dat een belangrijk deel van de beleidsmakers en beleidsbepalers, waaronder zelfs ecologen of terreinbeheerders, deel uitmaken van een generatie die niet afkomstig is uit het landelijk gebied. Zij weten vaak nauwelijks hoe uitvoering van het faunabeheer verweven is met het beheer van de niet bebouwde omgeving. Het is niet ongebruikelijk dat faunabeleid wordt gemaakt of besluiten worden opgesteld door personen die geen of weinig kennis en ervaring hebben met de uitvoeringspraktijk en de rol van de faunabeheerders (jachthouders en jagers). Het zal moeite en tijd kosten om de rol van het faunabeheer alsook de werkwijze in de praktijk bij deze generatie van beleids- of besluitenschrijvers voor het voetlicht te brengen.


7 Het gaat om regels en voorschriften in de Omgevingswet (Ow), Besluit (Bo) en Regeling (Ro) Omgevingswet, Besluit activiteiten Leefomgeving (BAL) en het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl) maar zeker ook in provinciale Omgevingsverordeningen, beleidsregels en omgevingsvergunningen verbonden voorschriften.


6. De rol van de faunabeheerder

Het voorgaande hoofdstuk geeft al een globale inkijk op de rol die de wetgever heeft toebedeeld aan het faunabeheer in brede zin. Het faunabeheer moet ten dienste staan van de landbouw, maatschappelijke doelen en het natuurbeheer. Vanuit deze invalshoek is het goed om te kijken wat dit inhoudt voor wat betreft de, volgens de wetgever, aan de faunabeheerder toebehorende taken en verantwoordelijkheden.

Kijken we naar de actuele situatie, dan zoomen wij in op de Omgevingswet. De toelichting bij de Omgevingswet bevat een aantal verwijzingen op welke manier de Minister aankijkt tegen de rol en de verantwoordelijkheden van de faunabeheerders – in dit geval specifiek bedoeld ‘de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders in Nederland’.

6.1. De taak van de faunabeheerder/omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder

De wetgever brengt een duidelijke boodschap: faunabeheer – voor zover gericht op het doden van dieren – en dan met gebruik van het geweer – is exclusief voorbehouden aan personen die in het bezit zijn van een geldige omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit. Ook voor het toepassen van andere vang- en dodingshandelingen en gebruik van bepaalde methoden en middelen legt de wetgever een specifieke rol neer bij de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders. Zij beschikken immers over specifieke opleiding, kennis en vaardigheden. Hiermee geeft de wetgever duidelijk aan dat omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders – mede vanwege de door hen gevolgde opleiding en deskundigheid – in Nederland de enige deskundigen zijn voor een goede uitvoering van deze handelingen. Zij kunnen en mogen in het wild levende dieren vangen en doden, met inachtneming van de vereisten op het vlak van natuurbescherming en dierenwelzijn.9

Verder moeten omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders, voor zover zij tevens gelden als jachthouders, zelf invulling geven aan de jacht op hun jachtveld en zullen zij zorg moeten dragen voor het behoud van een redelijke wildstand. Tevens moet de jachthouder schade veroorzaakt door in zijn veld levend wild zoveel mogelijk voorkomen (Art. 11.65 Bal).


8 Dit document is een visiestuk. Wanneer de NOJG en andere partijen met hen concreet (delen van) deze visie willen gaan uitwerken dan is vanzelf inzicht nodig in details en kennis van de juiste (wets)artikelen en jurisprudentie.

9 Memorie van toelichting; Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 348, nr. 3, pag 162; Het vangen en het doden van in het wild levende dieren dienen op een kundige en effectieve wijze plaats te vinden, met inachtneming van de vereisten op het vlak van natuurbescherming en dierenwelzijn.


6.2. Verantwoordelijkheden faunabeheerder/omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder

Deskundigheid en verantwoordelijkheid

Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders zijn de personen die beschikken over de juiste kennis en vaardigheden voor het meest effectieve gebruik van methoden en middelen in relatie tot het beoogde doel.

Bovendien dient degene die het geweer gebruikt, met gunstig gevolg het jachtexamen (jacht en faunabeheer) te hebben afgelegd. Daarvoor dient hij theoretische kennis en praktische vaardigheid op te doen, met het oog op het dierenwelzijn, het belang van de natuur en de veiligheid van de mens. Jagers beschikken dus over de nodige kennis en kundigheid bij het uitvoeren van noodzakelijk of gewenst afschot. Bovendien riskeert degene die zich niet aan de wettelijke regels houdt, strafrechtelijke vervolging en intrekking van de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit.10

Bij de opleiding voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit wordt de aspirant-omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders geleerd veilig en verstandig om te gaan met het gebruik van hun geweer en het ‘bejagen’ van dieren en dus te letten op mogelijk verstorende effecten, geluidsoverlast en de veiligheid van anderen.11 De eisen voor het jachtexamen zijn door de minister bepaald en vastgelegd in de Omgevingswetregeling art 3.31. Ook de eigen weidelijkheidsregels (zie hiervoor) van jagers vereisen dat zij zorgvuldig handelen.

De verplichting tot behoud van een redelijke wildstand betekent dat de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder, voor zover hij tevens geldt als jachthouder, overmatige benutting moet voorkomen, rekening houdt met een goede leeftijdsopbouw van de wildpopulaties in zijn veld. In overleg met de grondgebruiker, neemt hij indien nodig biotoopverbeterende maatregelen om zo een redelijke wildstand in zijn veld te bereiken. Hierin komt de verantwoordelijkheid van de jachthouder voor de natuur tot uitdrukking.12

Een goed jachthouderschap brengt – volgens dezelfde bepaling – aan de andere kant ook de verplichting met zich om schade door wild in zijn veld te voorkomen, voor zover dat door uitoefening van de jacht kan. Indien hij dat nalaat en er schade ontstaat in de omgeving van zijn jachtveld, dan kan er sprake zijn van gehoudenheid tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad (artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de jachthouder in strijd met zijn wettelijke plicht handelt. Daartoe zal wel een causaal verband moeten worden aangetoond tussen de nalatigheid van de jachthouder en de ontstane schade.13

Onnodig lijden voorkomen (dierenwelzijn)

Mede vanwege de intrinsieke waarde van het dier is wettelijk vereist dat bij het doden van dieren wordt voorkomen dat dieren onnodig lijden, of het nu gaat om de uitoefening van de jacht, het populatiebeheer of schadebestrijding door grondgebruikers (art.11.28 Bal).14

De omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder moet bij alles wat hij doet onnodig lijden voorkomen. Het geweer – schot op afstand – wordt internationaal gezien als het enige geschikte middel om niet gedomesticeerde dieren, dus dieren die angst kunnen ervaren bij menselijke nabijheid, humaan en zonder onnodig lijden te kunnen doden.

Gebruik van het geweer vereist ook dat de betreffende omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder voldoende deskundigheid heeft om met het schot geen onnodig lijden te veroorzaken. De omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder moet zijn vaardigheid tot gebruik van het geweer constant op voldoende hoog niveau houden.


10 Kamerstukken II, 2014/15, 33 348, nr. 9, onder 239.

11 Kamerstukken I, 2015/16, 33 348, D, onder 77.

12 Kamerstukken II, 2011/12, 33 348, nr. 3, p. 171.

13 Kamerstukken II, 2011/12, 33 348, nr. 3, p. 172.

14 Kamerstukken II,2014/15,33 348,nr.9,onder 239.

15 Kamerstukken II, 2011/12, 33 348, nr. 3, p. 155


Ecologische deskundigheid

Het vangen en doden van dieren moet voldoen aan de eisen van verstandig en duurzaam gebruik. Duurzaam gebruik wordt in het Biodiversiteitsverdrag gedefinieerd als het gebruik van bestanddelen van de biologische diversiteit op een wijze en in een tempo die niet leiden tot achteruitgang van de biologische diversiteit op de lange termijn.15 Faunabeheer staat ten dienste van natuurbescherming, maatschappelijke doelen en natuurbeheer. Of het nu om schadebestrijding, populatiebeheer of jacht gaat; al deze activiteiten moeten volgens de minister voldoen aan een aantal voorwaarden die voor een belangrijk deel voortvloeien uit het biodiversiteitsverdrag. De omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder moet zich rekenschap geven dat handelingen passen binnen ‘ecologisch evenwichtige regulering van populaties’.

Dit uitgangspunt wordt verder toegelicht in het gidsdocument 16 van de Europese Commissie: “regulering verwijst naar het houden van populaties op een niveau dat beantwoordt aan economische eisen, bijvoorbeeld het voorkomen van schade. De toegestane maatregelen moeten ecologisch betrouwbaar zijn en in verhouding staan tot het op te lossen probleem. De Commissie wijst ten aanzien van dit begrip ook op het vereiste van een demografisch evenwichtige exploitatie van een soort en zij geeft aan dat bejaging niet mag leiden tot onevenwichtigheden in het ecosysteem”.

Kennisniveau en Opleiding

In dit visiedocument gaan wij niet diep in op de vraag of de Nederlandse omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders in het algemeen qua kennisniveau voldoende geëquipeerd zijn om bovenbenoemde taken met voldoende deskundigheid te kunnen uitvoeren.

Er is ongetwijfeld verschil in kennisniveau. De huidige (verplichte) cursus ‘Jacht en Faunabeheer’ van de Stichting Jachtopleidingen Nederland besteedt veel aandacht aan de algemene aspecten die bij het faunabeheer komen kijken. Maar bij de concrete uitvoering zal soms, afhankelijk van de te beheren diersoort, of het gebruik van bepaalde methoden of middelen, aanvullende kennis en ervaring nodig zijn. Zo ook voor wat betreft kennis van natuurbeheer en ecologie. Aanvullende trainingen en cursussen zullen dan voor de hand liggen. Een goed voorbeeld is de door verschillende partijen aangeboden cursussen voor reewild- of grofwildbeheer en de wildhygiëne. Maar ook zien wij ontwikkelingen in den lande waarbij voor specifieke zaken, waaronder het gebruik van bijvoorbeeld (nieuwe typen) vangmiddelen echt aparte deskundigheid nodig is, ook vanwege eisen die voortvloeien uit (Europese of zelfs internationale) regels met betrekking tot dierenwelzijn. Er zal continue gezocht moeten worden naar welke kennis bepaalde uitvoerders nog ontberen. Ook weer afhankelijk van de diersoorten of ten behoeve van welke partij of (grondgebruikers, natuurbeheer, overheidstaken zoals volksgezondheid en veiligheid) de uitvoerder taken moet verrichten. Er kan dan bijvoorbeeld gezocht worden naar maatwerk per persoon of per WBE door middel van het aanbieden van cursussen of trainingen.

Door zichzelf steeds weer te bekwamen, en zo mogelijk zelfs voor bepaalde onderwerpen te certificeren, tonen omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders aan dat zij verantwoording nemen en zich op een hoog kennis- en vaardigheidsniveau stellen. Hierdoor kan bijvoorbeeld ook de wetgever worden geprikkeld om deregulering door te voeren, daar vertrouwen ontstaat en zekerheid bestaat dat de uitvoerders het werk uitvoeren op voldoende hoog professioneel niveau.


16 Europese Commissie (2008), «Gidsdocument voor de jacht in het kader van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad inzake het behoud van de vogelstand


7. Visie NOJG: Faunabeheer is onlosmakelijk verbonden met private én publieke taken

Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder is meer dan alleen jager

In Nederland krijgen omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders als enigen van de Rijksoverheid het monopolie om in het wild levende dieren te vangen en te doden met het geweer. Zij mogen dit doen wanneer middelen moeten worden gebruikt die alleen door een omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder kunnen en mogen worden toegepast.

De omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders hebben dit monopolie omdat zij de enige groep zijn met voldoende deskundigheid om deze handelingen op een kundige en effectieve wijze te verrichten, met inachtneming van de vereisten op het vlak van natuurbescherming en dierenwelzijn.

De omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders vervullen, vanuit het aan hen toegekende monopolie, een essentiële rol in de dagelijkse bedrijfsvoering van landbouwbedrijven inzake schadebestrijding en de bescherming van relevante publieke (openbare) belangen, als de verkeersveiligheid.

Hiernaast speelt de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder een essentiële rol in het beheren alsook beschermen van de Nederlandse natuur. Waarbij het beheren en beschermen van zowel gebieden als soorten ook in de huidige wettelijke structuur een publiek belang is geworden.

De jager en het beschermen van publieke belangen

De omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders hebben door de wetgever een rol in de bescherming van een aantal publieke belangen gekregen.

Steeds meer gaat het bij de uitoefening van populatiebeheer of schadebestrijding niet alleen om het dienen van het landbouwbelang (voorkomen van ernstige schade aan gewassen) maar ook om het dienen van publieke belangen.

Rond Schiphol en andere vliegvelden worden populaties van vogels weggehouden omdat ze een bedreiging kunnen vormen voor de veiligheid van het vliegverkeer. Het beheer van grote hoefdieren is bijvoorbeeld voor een belangrijk deel gebaseerd op de zorg voor verkeersveiligheid, maar dient daarnaast ook het behouden van kwetsbare habitats of gebieden. In een aantal gemeenten wordt schade en overlast op begraafplaatsen of industrieterreinen door vossen en konijnen voorkomen door omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders. In andere gemeenten wordt overlast ervaren door roeken of steenmarters en zijn omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders aangewezen om deze schade of overlast te beperken of voorkomen.

Beheer heeft vaak als doel schade aan flora of fauna te beperken. Beheerders van natuurgebieden moeten ingrijpen in populaties van bijvoorbeeld damherten of edelherten omdat de populaties in het kader van Natura 2000 beschermde habitats bedreigen. Eenzelfde probleem doet zich soms voor met in het wild levende ganzen, die kwetsbare natuurwateren vermesten, of andere – meer kwetsbare – soorten verdringen. In andere gevallen willen waterschappen beheer uitvoeren in het kader van verplichtingen volgend uit de Waterwet. Soms willen gemeenten in het kader van de volksgezondheid beheer uitvoeren om verontreiniging van zwemwater te beperken of voorkomen. En niet te vergeten is de overheid aan zet om invasieve exoten te bestrijden en sommige soorten zelfs te elimineren.

Bij dit beheer is de inzet van omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders noodzakelijk wanneer maatregelen nodig zijn om populaties in balans te krijgen. Dit kan door jacht, schadebestrijding of populatiebeheer.

Overal waar maatschappelijke partijen – hetzij vanuit privaatrechtelijke, hetzij vanuit publiekrechtelijke redenen of verplichtingen – te maken krijgen met actief faunabeheer worden jagers ingezet met een geldige omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit. Deze jagers hebben kennis van de lokale en gebied specifieke situatie en ecologie.


Memorie van Toelichting bij de Omgevingswet

“3.3.5.1 Faunabeheereenheden en -plannen en wildbeheereenheden

Met dit aanvullingsbesluit wordt voorzien in een planmatige, samenhangende, gebiedsgerichte aanpak van schadebestrijding door grondgebruikers, populatiebeheer in opdracht van provincies en jacht. Daarbij hebben faunabeheereenheden, faunabeheerplannen en wildbeheereenheden een belangrijke functie.

De regeling van het aanvullingsbesluit is een voortzetting van de regeling die voorheen was opgenomen in de Wet natuurbescherming. Met een planmatige en gebiedsgerichte aanpak wordt geborgd dat alle inspanningen in het kader van schadebestrijding, populatiebeheer en jacht op elkaar worden afgestemd en ten dienste staan van het gebied waarin die inspanningen worden verricht. Daarbij is verzekerd dat recht wordt gedaan aan de specifieke omstandigheden in het betrokken gebied en aan de gevoelens en verwachtingen van de bewoners van de streek, vanuit hun betrokkenheid bij en beleefde verantwoordelijkheid voor hun directe leefomgeving en het beheer daarvan. Verbondenheid met de streek leidt ook tot weerwoord vanuit de streek ingeval van onzorgvuldig handelen.

Afstemming van de inspanningen bij de uitoefening van schadebestrijding, populatiebeheer en jacht is van groot belang. Zij hangen immers met elkaar samen en beïnvloeden gezamenlijk de stand van de populaties van dieren in de streek. Afstemming verzekert dat rekening wordt gehouden met alle belangen: de rechten van de grondgebruikers, de specifieke rechten van de jachthouders, het belang van een gunstige staat van instandhouding van de betrokken diersoorten en de belangen die in het geding kunnen zijn ingeval van een overmatige populatie van diersoorten, zoals de verkeersveiligheid, de luchtveiligheid en de bescherming van eigendommen.

De uitvoering van de schadebestrijding, het populatiebeheer en de uitoefening van de jacht moeten, gelet hierop, plaatsvinden overeenkomstig het voor het betrokken gebied geldende faunabeheerplan. Deze verplichting wordt met het aanvullingsbesluit toegevoegd aan het Bal.


Standpunt 1

De activiteiten jacht, beheer en schadebestrijding worden niet als een aparte – op zichzelf staande – activiteit beschouwd, maar zijn onderdeel van reguliere (dagelijkse) bedrijfsvoering bij de landbouw (schadebestrijding) en onderdeel van het reguliere natuurbeheer (populatiebeheer alsook ter bescherming van kwetsbare flora en fauna cq habitats).

Politici en ambtenaren beschouwen faunabeheer tegenwoordig als apart staand en sectoraal. Daardoor worden onnodig beperkende voorschriften of voorwaarden opgelegd. Dit doet geen recht aan de eisen van deskundigheid en verantwoordelijkheid die wetgever stelt aan faunabeheerders bij de uitvoering van hun taken. In beleid en regelgeving moet faunabeheer worden beschouwd als onderdeel van bedrijfsvoering van de landbouw, van natuurbescherming en natuurbeheer. De faunabeheerder is hierbij een zelfstandig opererende deskundige. Dit zal ook (beter) moeten worden uitgewerkt in de faunabeheerplannen.

Standpunt 2

Faunabeheer heeft een belangrijke rol in de bescherming van een aantal publieke belangen, met name de volksgezondheid (voorkomen verspreiding of uitbraak besmettelijke dierziekten en zoönosen), openbare veiligheid (veiligheid verkeer/vliegverkeer, bescherming waterkering), alsook klimaat en bedreiging van de biodiversiteit in brede zin (waaronder invasieve exotenbestrijding). De faunabeheerder heeft een zeker vertrouwen en een zekere vrijheid nodig om die belangen optimaal te kunnen dienen.

Daar waar het noodzakelijk wordt geacht om faunabeheer uit te voeren voor deze belangen is het primair aan de overheid om de uitvoering te faciliteren. Omdat de overheid deze taken niet zelf kan of wil uitvoeren, worden deze bij de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder neergelegd. Daar waar omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders moeten worden ingezet, dient de verantwoordelijke overheid ervoor te zorgen dat deze taken zonder onnodig beperkende voorschriften kunnen worden uitgevoerd, onder toekenning van redelijke vergoedingen of kostenvergoedingen. De faunabeheerders dienen daartegenover te stellen dat zij op voldoende hoog niveau deze werkzaamheden kunnen uitvoeren. Dit door middel van trainingen of specifieke cursussen.

Standpunt 3

Het aan de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder toegekende monopolie op gebruik van het geweer voor het doden van in het wild levende dieren maakt dat de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder een maatschappelijke rol vervult die verder gaat dan enkel het mogen uitvoeren van benuttingsjacht. In die rol is de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder ook een inhoudelijk en ecologische deskundige en belanghebbende die moet worden geraadpleegd over de best mogelijke wijze van uitvoering om te komen tot een oplossing voor of beheersing van de geconstateerde problematiek.

Raadplegen zal dan ook moeten plaatsvinden voorafgaand aan formulering van (nieuw) faunabeleid en daar waar bevoegd gezag regels en voorwaarden wil stellen aan de wijze waarop faunabeheer moet worden uitgevoerd. Zeker om (ongevraagd) opleggen van beperkingen te voorkomen. En om voor de goede uitvoering van het faunabeheer contraproductieve voorwaarden en regels te voorkomen.

8. Missie NOJG: Maatschappelijke mindshift

De beeldvorming in de media over jacht en faunabeheer is in het huidige tijdsgewricht zeer bepalend voor de acceptatie van de rol en verantwoordelijkheden van de jager. Een deel van de bevolking heeft een negatief beeld over de jager, die vooral wordt geassocieerd met het doden van in het wild levende dieren voor zijn eigen genoegen. Dat beeld wordt daar waar mogelijk gemakkelijk bevestigd door bijvoorbeeld opnames met verborgen camera’s van het doden van zwanen. Toch is het imago van de jager niet overwegend negatief: we zien met name binnen de maatschappij meer begrip omtrent de rol van faunabeheer dan bij de gekozen volksvertegenwoordigingen.

De politiek is voor een belangrijk deel opportunistisch en reactief. Incidenten zijn vaak bepalend voor politieke actie, zoals het stellen van (Kamer)vragen of het indienen van moties. Het opbouwen van een consistent beeld van de rol en functie van faunabeheerders in een breder maatschappelijk perspectief zal een kwestie van lange adem zijn. Als zich een incident voordoet dat afwijkt van het gewenste imago dan zal het veel moeite kosten om de effecten van dat beeld weer teniet te doen. Incidenten die bijdragen aan een gunstig imago van een deskundige, zoals een succesvolle nazoek na een verkeersincident, blijven vaak minder lang hangen in het publieke domein en krijgen zelden aandacht van de politiek. Goed werk doen wordt als ‘normaal’ gezien en krijgt niet de aandacht die het verdient.

Het is echter een feit dat het grootste deel van de jagers zijn taak als faunabeheerder in brede zin serieus neemt en oppakt. Dat de faunabeheerders steeds intrinsiek gemotiveerd blijven om hun kennis en vaardigheidsniveau op hoog peil te houden.

Daarbij is het voor een organisatie als de NOJG die de faunabeheerder als professional wil promoten van belang het volgende te blijven benadrukken:

De faunabeheerder is een zelfstandige, vaardige en deskundige beheerder van in het wild levende dieren, die binnen gegeven wettelijke kaders vanuit vertrouwen in die deskundigheid een zekere speelruimte moet worden gegeven.

Die speelruimte moet worden ingebouwd in de wet- en regelgeving en zoveel mogelijk worden geborgd bij de uitvoering van de regelgeving. Dat kan alleen als ook de politiek overtuigd wordt van de noodzaak om binnen de geldende kaders zoveel mogelijk vrijheid aan de faunabeheer te laten.

Het grootste probleem daarbij zit bij de uitvoeringspraktijk van de wetgeving, waar concreet wordt gewerkt aan het vormgeven van omgevingsvergunningen bij ministeriële regeling of bij omgevingsverordening van de provincie op grond van artikel 5.2 van de Omgevingswet; schadebestrijding wordt daarin aangewezen als vergunningvrij geval. Het regime is inhoudelijk ongewijzigd ten opzichte van de Wet natuurbescherming. Door PS worden in provinciale verordeningen (soms) vele eisen vastgelegd aan het opstellen van een faunabeheerplan. Deze eisen vormen een basisprobleem, ook omdat deze per provincie aanzienlijk verschillen. Professionele faunabeheerders zijn voorstander van het planmatig beheer van populaties, maar dat planmatige beheer moet in de praktijk wel uitvoerbaar zijn.

Bij het zoeken naar ruimte voor de uitvoeringspraktijk moet wel de opmerking worden gemaakt dat veel uitvoeringsbesluiten worden aangevochten bij de rechter, door bijvoorbeeld de Faunabescherming. De rechtspraak laat een enorme diversiteit in beslissingen zien, maar een zekere rode draad is dat de rechter in het algemeen zeer kritisch is bij het toetsen van beslissingen van overheden om faunabeheer toe te staan. Met name rechtbanken in eerste aanleg stellen soms zeer zware eisen aan de inhoud van besluiten.17

Samenvattend liggen er kansen op een meer zelfstandige rol voor de faunabeheerder, vanuit erkenning van zijn deskundigheid. Ingestoken moet worden op verandering of aanpassing van de volgende elementen of factoren.

➢ Veel voorwaarden in provinciale omgevingsvergunningen en verordeningen zijn gericht op het inperken van de maatschappelijk aan omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders toegekende rol. En staan in die zin effectieve bedrijfsvoering van de landbouw en grondgebruikers in de weg.

➢ Veel politieke (en ambtelijke) invloed op regelgeving en uitvoeringsbesluiten, resulterend in het opleggen van beperkingen voor de jager, is gebaseerd op een onvolledige en gebrekkige kennis of acceptatie van de maatschappelijke rol van het faunabeheer. Zowel politiek als ambtelijk wordt faunabeheer nog te vaak beschouwd als een ‘op zichzelf staande activiteit’, waarbij de diepere maatschappelijke achtergrond van de noodzaak tot ingrijpen in populaties onvoldoende wordt erkend.

➢ In het verlengde van de politiek worden faunabeheer en de faunabeheerder door een deel van de maatschappij nog steeds primair gezien als hobby of hobbyist, met slechts het oogmerk van doden voor plezier, of eigen gebruik. Dat faunabeheerders een opleiding moeten volgen en vanuit een professionaliteit planmatig opereren is bij deze groep onvoldoende bekend. Deze houding kan ook worden geconstateerd bij sommige NGO’s die door de overheid een rol hebben gekregen in het beheren van natuurgebieden, terwijl beheer ook plaatsvindt voor natuurdoeleinden.

In de volgende paragrafen wordt kort ingegaan op welke wijze binnen de gegeven kaders van wet- en regelgeving de zelfstandige en deskundige maatschappelijke en zelfs publieke rol van de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder kan worden gefaciliteerd.


17 Bijvoorbeeld: Uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 7 mei 2018, nrs UTR 17/2982 en UTR 17/2842, ECLI:NL:RBMNE:2018:1972


8.1. Rol Rijksoverheid

De Rijksoverheid speelt vooral een bepalende rol bij het vaststellen van de landelijke kaders waarbinnen ook andere overheden, zoals de provincie moeten opereren. Landelijk worden de regels voor met name de jacht in strikte zin door het Rijk bepaald (ministerie van LNV). Dit blijft ook zo onder de Omgevingswet.

Maar ook stelt de Rijksoverheid rijksbeleid op, zie de Natuurvisie ‘Natuurlijk verder’ (2014) en recent daarop voortbouwend via Nederland Natuurpositief (2019). Hier zien we fraai geformuleerd hoe de rijksoverheid bescherming en gebruik van de natuur graag gekoppeld ziet aan maatschappelijke inbedding in alle geleden, maar ook inzet op versterking van natuurwaarden buiten Natura 2000 en het Nationaal Natuurnetwerk. Beleid dat zijn weerslag zou moeten vinden in (aanpassing van) regels en besluiten die opgesteld zijn om deze doelen te bereiken. Helaas is al langere tijd sprake van een breuk tussen de voornemens uit het beleid en de daadwerkelijke formulering van regelgeving.

We moeten constateren dat de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder door de Rijksoverheid enkel theoretisch is aangewezen als een belangrijke spil in de uitvoering van (o.a.) het bereiken van biodiversiteitsdoelen.In de praktijk zien we dat het Rijk beperkingen oplegt die onvoldoende gemotiveerd zijn en de ruimte voor de omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houder beperken. Zo blijft het aantal te bejagen wildsoorten ook onder het stelsel van de Omgevingswet beperkt tot de huidige vijf soorten waarvan het konijn niet meer bejaagd mag worden en nu in 3 provincies is de haas als wildsoort verboden is te bejagen, waarbij 20 jaar aan telegegevens van de Wildbeheereenheden niet eens meegenomen worden, maar wel van SOVON als vogelwerkgroep. Zonder dat er enige discussie mogelijk wordt gemaakt over uitbreiding, zelfs daar waar de Europese wetgeving dat mogelijk maakt en de instandhouding van soorten daardoor niet bedreigd wordt.

Daarnaast valt onder beheer en schadebestrijding op dat de wetgever geen vrijgevallen soorten wil aanwijzen voor de regulering van de omvang van populaties. Dit is een nationale keuze, die de mogelijkheden voor het praktische beheer van bijvoorbeeld populaties van ganzen, op voorhand beperkt en ook – vanwege de voortdurende juridische procedures – vrijwel onmogelijk zal maken.

Verder worden verzoeken uit de maatschappij genegeerd om in elk geval een aantal ‘onnodig hinderende’ voorwaarden of regels in de de Omgevingswet aan te passen.

Dit vanuit het argument dat de overgang ‘beleidsneutraal’ zou moeten zijn. Sterker, er worden zelfs onder deze vlag in de nieuwe besluiten en regelingen een aantal extra beperkingen en administratieve lasten opgelegd. Het mag duidelijk zijn dat hier de schrijvers van de regels zich nauwelijks laten leiden door de prachtige volzinnen uit het rijksbeleid en dat inspraak bij de ontwerpen van besluiten en regelingen nauwelijks effect sorteert.

Ook is de Minister van LNV tot nu toe doof gebleken om bijvoorbeeld de door haar eenvoudig aan te passen Omgevingswet Regeling op een aantal onderdelen te verbeteren. Te denken valt aan de volledig onlogische opsomming of uitsluiting van toegestane middelen en de perioden waarop deze wel of niet gebruikt mogen worden ten behoeve van de bestrijding van landelijke vrijgestelde soorten.

Vanuit het Rijk wordt verder op sommige aspecten weinig ruimte gelaten aan provincies. Dat heeft voor- en nadelen voor de gewenste uitvoeringspraktijk, zoals hierboven omschreven. Het heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat provincies niet zelfstandig bij verordening kunnen bepalen dat er binnen de eigen provincie geen ruimte is voor benuttingsjacht. Echter wel nemen veel provincies wel een (politiek) voorschot door beleidsmatig vast te leggen dat de jacht op provinciale gronden of wateren niet wordt verhuurd of alleen op afroep.

Het is duidelijk zichtbaar dat de (politieke) invloed op de uitvoering van het Rijksnatuurbeleid een grote rol speelt in het in de Wet en regelgeving opnemen van beperkingen voor de faunabeheerder. Dit is de belangrijkste bottleneck voor de faunabeheerder om de hem toegekende maatschappelijke en publieke rol goed uit te kunnen voeren. Met name het Ministerie van LNV (zowel ambtelijk als bestuurlijk) speelt hierin een cruciale rol. Het wegvallen van een aparte directie Faunabeheer bij dit ministerie is een gemis. Die directie kende destijds gespecialiseerde ambtenaren met kennis van (de uitvoering van het) faunabeheer.

Zoals hiervoor al geschetst (zie ook bijvoorbeeld paragraaf 3.7) kan de huidige generatie van beleidsmakers en schrijvers van regels niet meer terugvallen op deskundige kennis binnen het eigen apparaat.

De NOJG zou haar contacten op landelijk politiek niveau willen aanwenden om met name de woordvoerders in de kamer met betrekking tot landbouw en natuur meer inzicht en kennis mee te geven over de (onlosmakelijke) rol van de jager/faunabeheerder. Maar ook om zo mogelijk de Minister van LNV en haar ambtenaren te informeren over de kennelijk onbegrepen noodzaak om (beleidsmatig en praktisch) tegenstrijdige voorwaarden of beperkingen in Wet en regelgeving te corrigeren.

8.2. Rol Provinciale overheid

De provincie is met name op het vlak van populatiebeheer, schadebestrijding en overlastbestrijding de belangrijkste overheidslaag. Binnen de provincie moet de rol van Provinciale Staten (verder: PS) worden onderscheiden van die van het College van Gedeputeerde Staten (verder: GS).

Verordening en eisen aan faunabeheereenheden

–     PS is bepalend voor het vaststellen van verordeningen. Binnen deze verordeningen worden spelregels bepaald voor faunabeheereenheden, faunabeheerplannen en wildbeheereenheden.

–     Voor wat de inhoud van verordeningen betreft voor faunabeheereenheden (FBE) zou door provincies terughoudend moeten worden omgegaan met het toevoegen van maatschappelijke organisaties aan het bestuur van de FBE. Dit wringt namelijk met de gedachte dat faunabeheereenheden van origine samengesteld moesten worden enkel uit vertegenwoordigers van de jachthouders. Daarbij geldt dat de wettekst bepaalt dat hieromtrent aanvullende regels ‘kunnen’ worden opgenomen in de verordening, maar dit hoeft niet. De wet garandeert de minimale deelname van dierenbeschermingsorganisaties aan het FBE bestuur. Er is geen noodzaak tot aanvulling. De ervaring leert dat dierenbeschermingsorganisaties net als NGO’s moeite hebben met het erkennen en accepteren van de noodzaak van het treffen van beheermaatregelen.

Verordening en eisen aan faunabeheerplannen

–     Ook hier geldt dat de provincie de ruimte heeft om in aanvulling op de wettelijke eisen aan de inhoud van het FBP beperkte op de praktische uitvoering van planmatig beheer geformuleerde eisen te formuleren.

Vele provinciale verordeningen kennen echter zeer uitgebreide bepalingen over de vereiste inhoud van faunabeheerplannen (FBP’s). De eisen zijn vaak opgedeeld, soms in algemene eisen, eisen aan schadebestrijding, eisen aan populatiebeheer en eisen aan de jacht. Een belangrijke vraag is of al deze eisen nu daadwerkelijk bijdragen aan kwalitatief betere en uitvoerbare faunabeheerplannen. Een aantal van de eisen lijken bij de inwerkingtreding van de Wnb min of meer onverkort te zijn overgenomen uit het nu vervallen Besluit faunabeheer Ff-wet. Het is belangrijk te evalueren of de eisen die gesteld worden aan FBP’s daadwerkelijk bijdragen aan de kwaliteit en het door de wet gevraagde planmatige beheer van populaties.

Hierbij geldt verder dat de mogelijkheid voor provincies om aanvullende eisen te stellen voor wat betreft de inhoud van een plan ten aanzien van de jacht maar in zeer beperkte zijn.18

De NOJG zou een voorstel kunnen doen voor de formulering van relevante inhoudelijke eisen voor een FBP.

Soorten- en faunabeleid en uitvoering daarvan

–     Het is van belang te constateren dat bij sommige provincies een gebrek aan beleid is waar het gaat om beheer van in het wild levende soorten. Als beleid ten aanzien van beheer wordt vastgesteld dan kan de provincie ook een visie op de uitvoering van faunabeheer en de taak van de faunabeheerder vastleggen. Deze beleidsformulering kan dan gericht zijn op de inbedding van het faunabeheer in de reguliere bedrijfsvoering van de landbouw, het reguliere beheer en bedrijfsvoering van natuurbeschermingsorganisaties alsook de rol van de faunabeheerders in het behartigen van (provinciale)publieke belangen.

Veelal doet GS een voorstel voor beleid dat vervolgens door PS wordt bekrachtigd. Voordeel van beleid is dat het beleid richtinggevend is voor de manier waarop vervolgens ambtelijk uitvoeringsbesluiten worden genomen. De NOJG kan veel baat hebben bij het vaststellen van beleid en zou een voorstel kunnen doen voor een beleidsvisie op de rol en taak van de faunabeheerder. De NOJG zou vanuit haar kennis en kunde ook hulp aan provincies kunnen aanbieden voor het vormgeven van soortenbeleid.

–     GS is bevoegd gezag voor het verlenen van omgevingsvergunningen en het verlenen van opdrachten voor beheer. Deze bevatten veelal veel voorschriften en beperkingen die door de uitvoeringspraktijk als belemmerend worden ervaren, maar soms ook erg onlogisch zijn. Zeker als bijvoorbeeld in een opdracht – welke in de regel bedoeld is voor bescherming/beheer van publieke belangen – voorwaarden worden opgenomen die juist de uitvoerder hinderen om dit belang te dienen.

–     Beleidsmatig hanteren een aantal provincies (en overigens ook waterschappen en gemeenten) het standpunt dat het ‘recht om te’ jagen op provinciale gronden en wateren niet gewenst is. En dat derhalve het jachtrecht op deze gronden en wateren niet wordt verhuurd. Hierbij frustreert de provincie (waarschijnlijk onbedoeld) de uitvoering van haar eigen beschermings- of faunabeleid. Immers zonder verhuur van de jacht kan op eigen (provinciale) gronden geen integraal faunabeheer plaatsvinden.

Knelpunten

Er zijn veel verschillen per provincie in de wijze waarop omgevingsvergunningen of opdrachten worden verstrekt, maar ook voorzien van onderbouwing respectievelijk (al dan niet relevante) beperkingen of voorwaarden. Deels vanwege afwijkend beleid, deels vanwege ambtelijke kennis en voorkeuren.

Ook bij behandeling van bezwaar- en beroepsprocedures zien we veel verschillen in aanpak. Variërend in onderschatting van de casuïstiek bij voorbereiding van zittingen, geen kennis nemen van ervaringen bij andere provincies over gelijksoortige procedures, het aanhalen van ‘onhandig geformuleerd’ provinciaal beleid etc.

Gevolg van dit alles is een niet-consistente uitvoering van beheer en schadebestrijding ten behoeve van de belangen en partijen die in dit document zijn uitgewerkt. Met gevolg dat duurzaam faunabeheer in sommige situaties totaal ontbreekt en elke keer opnieuw – na lange procedures – door de provincie een nieuw besluit moet worden genomen om door de rechter geconstateerde omissies te herstellen.

De NOJG zou een zwartboek kunnen opstellen van voorschriften en beperkingen uit besluiten die wat haar betreft belemmerend werken in de uitvoeringspraktijk.

De NOJG zou ook alternatieven kunnen voorstellen, waarmee meer uitvoeringsruimte wordt gecreëerd en de zelfstandige rol van de faunabeheerder recht wordt gedaan. De NOJG zou ook een voorstel voor ‘standaardformuleringen’ kunnen publiceren. Als die bij alle provincies zouden worden overgenomen, ontstaat er in ieder geval een landelijke gelijkschakeling van voorschriften en beperkingen.

8.3. Rol Faunabeheereenheden

De faunabeheereenheid (FBE) heeft als wettelijke taak het vaststellen van één of meer faunabeheerplannen. Dat een faunabeheereenheid een faunabeheerplan moet vaststellen houdt impliciet in dat een planmatige en gebiedsgerichte aanpak wordt geborgd dat alle inspanningen in het kader van schadebestrijding, populatiebeheer en jacht op elkaar worden afgestemd en ten dienste staan van het gebied waarin die inspanningen worden verricht. Daarbij is verzekerd dat recht wordt gedaan aan de specifieke omstandigheden in het betrokken gebied en aan de gevoelens en verwachtingen van de bewoners van de streek, vanuit hun betrokkenheid bij en beleefde verantwoordelijkheid voor hun directe leefomgeving en het beheer daarvan. Verbondenheid met de streek leidt ook tot weerwoord vanuit de streek ingeval van onzorgvuldig handelen. Afstemming van de inspanningen bij de uitoefening van schadebestrijding, populatiebeheer en jacht is van groot belang. Zij hangen immers met elkaar samen en beïnvloeden gezamenlijk de stand van de populaties van dieren in de streek. Afstemming verzekert dat rekening wordt gehouden met alle belangen: de rechten van de grondgebruikers, de specifieke rechten van de jachthouders, het belang van een gunstige staat van instandhouding van de betrokken diersoorten en de belangen die in het geding kunnen zijn ingeval van een overmatige populatie van diersoorten, zoals de verkeersveiligheid, de luchtveiligheid en de bescherming van eigendommen.

– binnen de logische planstructuren – evaluaties uitvoeren op het al dan niet bereiken van de planmatig gestelde doelen.

Met de vaststelling van het FBP wordt feitelijk uitvoering gegeven aan het beleid van de betreffende provincie. Maar veelal wordt vergeten dat in een faunabeheerplan ook de belangen van de jachthouders/grondeigenaren en grondgebruikers moeten worden opgenomen en – in combinatie met het overheidsbeleid – verwerkt dienen te worden in het plan. Immers het faunabeheerplan dient ook de privaatrechtelijke belangen planmatig een plek te geven in deze planstructuur.

Ook de FBE heeft behoefte aan provinciaal beleid als kompas om op te varen. In het bestuur van de FBE zijn vertegenwoordigers van ‘alle’ jachthouders. Al eerder is besproken dat het bestuur van de FBE mede op wettelijke basis wordt vormgegeven. Het is van belang dat ook het FBE overtuigt is van de deskundigheid en taak van de faunabeheerder als in deze notitie omschreven. Dat zou per FBE kunnen worden bepleit. Het is goed om ook in een FBE een discussie te hebben over hoe de rol van de faunabeheerder wordt ervaren en beleefd. Mocht het FBE-bestuur de mening van de NOJG delen dan is dat ook van belang omdat er veel rechtstreekse communicatie tussen FBE en provincie plaatsvindt. Hier kan/moet de mindshift in 12 FBE’s plaatsvinden, ook in de communicatie naar de provinciale politiek. Bestuur van de FBE kan proactief adviseren richting provincie vwb noodzaak verbeteringen in regels en beleid.

Primaire taak FBE is het vaststellen van een goed en volledig FBP. In die plannen moeten de publieke en maatschappelijke rol van de faunabeheerder/omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders beter worden uitgeschreven en onderbouwd. Als het FBP een betere onderbouwing bevat en ook de juiste randvoorwaarden voor beheer bevat, dan hoeft de provincie in op het plan gebaseerde besluitvorming geen andere of aanvullende voorwaarden, of beperkingen op te nemen. Op grond van de wet moet beheer immers al plaatsvinden ‘overeenkomstig een FBP’ (artikel 3.12 lid 1 Wnb).

– Belangrijke rol speelt vervolgens het borgen van voldoende praktisch niveau van het FBP. Op grond van de wet moet een FBE alvorens een FBP wordt vastgesteld de WBE’s binnen haar werkgebied over het conceptplan horen. De NOJG zou ten aanzien van de rol en taak van de faunabeheerder standaardteksten kunnen formuleren zodat die via de WBE worden voorgesteld aan de FBE, ter opneming in het FBP.

– Ter verbetering van de kwaliteit van FBP’s zou beter geborgd moeten worden dat deze aansluit bij andere planstructuren en dan met name beheerplannen Natura 2000 (en omgekeerd). Op deze wijze zou het noodzakelijke beheer binnen en rond Natura 2000 ook van toestemming voor gebiedsbescherming kunnen worden voorzien. Ook hier kan de NOJG voorstellen doen richting de 12 Faunabeheereenheden.

Professionalisering en vergroten deskundigheid

Net als bij de individuele faunabeheerders zal ook voor de bestuurders alsmede de secretariële en inhoudelijke ondersteuners van een faunabeheereenheid gezocht moeten worden naar verdieping en verruiming van kennis en vaardigheden. Voor personen die voor een faunabeheereenheid werken zal dit vooral gaan om ten eerste voldoende kennis te hebben waaraan een faunabeheerplan moet voldoen om ook daadwerkelijk te kunnen dienen als een basisdocument voor de uitvoering. Daarnaast ligt bij de faunabeheereenheid een belangrijke adviestaak naar de provinciale overheid bij het ontwikkelen van beleid, maar zeker ook ten behoeve van een goede en (juridisch alsook ecologisch) correcte en houdbare besluitvorming.

8.4. Rol wildbeheereenheden

WBE’s regelen de regionale samenwerking van omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders, waarbij de overlap tussen verschillende maatschappelijke en publieke taken van de (individuele) omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders veel beter kan worden vormgegeven dan nu.

In het stelsel van populatiebeheer en schadebestrijding hebben ook de wildbeheereenheden een belangrijke rol. In artikel 8.2 van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, is de verplichting opgenomen voor jachthouders met een omgevingsvergunning voor het gebruik van het jachtgeweer (jachtge-weeractiviteit) om zich met anderen te organiseren in een wildbeheereenheid, die de vorm van een vereniging heeft.

Ook grondgebruikers en terreinbeheerders kunnen zich bij een wildbeheereenheid aansluiten, gezien het belang dat zij bij de daardoor uitgevoerde werkzaamheden hebben. De aansluitplicht voor jachthouders met een omgevingsver-gunning voor een jachtgeweeractiviteit draagt bij aan een samenhangende uitvoering van schadebestrijding, duurzaam populatiebeheer en jacht. Zij draagt ook bij aan een goede regionale inbedding van deze activiteiten, aangezien wildbeheereenheden bij uitstek streekgebonden samenwerkingsverbanden zijn.

In het Bal zijn geen regels gesteld die zich direct tot wildbeheereenheden richten, uitsluitend regels die het mogelijk maken dat de grondgebruiker schadebestrijding overlaat aan (aangeslotenen bij) een wildbeheereenheid.

De wettelijke taak van de wildbeheereenheden is het geven van uitvoering aan het faunabeheerplan en bevorderen dat het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren en de jacht worden uitgevoerd in samenwerking met, en ten dienste van, grondgebruikers of terreinbeheerders. Ook adviseren de wildbeheereenheden over de inhoud van de faunabeheerplannen.

De feitelijke uitvoering van het faunabeheerplan vindt plaats door de bij de wildbeheereenheid aangesloten jachthouders met een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit; de wildbeheereenheid bevordert en coördineert de uitvoering. Op grond van artikel 8.2, vijfde lid, van de wet worden bij omgevingsverordening regels gesteld over wildbeheereenheden.

Die regels hebben in ieder geval betrekking op de omvang en de begrenzing van hun werkgebieden en bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden jachthouders met een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeracti-viteit zijn uitgezonderd van de aansluitplicht. De regels over werkgebieden

Van de WBE’s wordt in de omgevingswet een grote rol gevraagd bij de uitvoering van het FBP en de erop gebaseerde besluiten. Vaak wordt van een WBE ook een vorm van toezicht gevraagd op de uitvoering en de kwaliteit van de uitvoering. Dat zijn allemaal elementen die bevestigen dat een zekere mate van deskundigheid en kwaliteit van de leden van een WBE wordt gevraagd. De NOJG zou een belangrijke rol kunnen spelen in het verdergaand professionaliseren van de WBE’s.

Het verenigingsverband is daarvoor optimaal. De individuele leden (= omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders) kunnen hun rol als onderdeel van dagelijkse bedrijfsvoering landbouw en rol binnen natuurbescherming en beheer lokaal en toegespitst op gebiedsspecifieke situaties) vormgeven. Speciale taken kunnen binnen de WBE worden vormgegeven en uitgewerkt, zoals beheer van landschapselementen, nazoek van wild of de vormgeving van beheer rond ‘hotspots’ bij verkeersongevallenlocaties.

Het blijft vooral bij de WBE’s lastig om tot goede afspraken te komen voor geborgde en gebiedsbrede uitvoering van het faunabeheer zoals in faunabeheerplannen is vastgelegd.

Hierbij speelt dat een aantal belangrijke partijen in hun werkgebieden geen lid hoeven te worden van deze verenigingen. Zo laat de wetgever het aan de Terrein beherende organisaties (TBO’s) – of hun medewerkers met omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit – vrij om al dan niet lid te zijn van een WBE. Maar ook bijvoorbeeld andere partijen die eigenaar (dus jachthouder)/beheerder zijn van soms aanzienlijke stukken grond in een werkgebied, hebben niet of nauwelijks contact of relatie met de WBE’s. Denk aan gemeenten, waterschappen, waterwinbedrijven en andere nutsbedrijven en – niet te vergeten – de provincie voor wat betreft het hebben van eigendommen en (ruil)gronden.

Omdat deze partijen allemaal hun eigen kennis en beleid denken te hebben over het al dan niet toestaan van faunabeheer op hun gronden staat een WBE in veel gevallen al snel met de handen gebonden aan de kant. Zeker daar waar het gaat om de uitvoering of het beschermen van publieke belangen. In deze gevallen zou zo nodig de provincie – al dan niet door tussenkomst van de FBE – een meer coördinerende rol moeten willen spelen. Zo zou geborgd moeten worden dat noodzakelijk faunabeheer ook op gronden van partijen die geen lid (hoeven of willen) zijn van de WBE, toch kan plaatsvinden. Enkel dan kan de WBE met recht op ‘gebiedsniveau’ haar taken uitvoeren.

Professionalisering en vergroten deskundigheid

Net als bij de individuele faunabeheerders én de personen die voor een faunabeheereenheid werken zal ook voor de bestuurders alsmede de secretariële en inhoudelijke ondersteuners van een wildbeheereenheid gezocht moeten worden naar verdieping van kennis en vaardigheden. Voor personen die – veelal als vrijwilliger- voor een wildbeheereenheid werken zal dit vooral gaan om ten eerste voldoende kennis te hebben van de de praktische uitvoering op grond van een faunabeheerplan. Maar ook inhoudelijke en praktische kennis over zaken als het opstellen van lokale beheerplannen, het uitvoeren van monitoring, vastleggen van rapportages en ook de wensen en eisen van de grondeigenaren en terreinbeherende organisaties binnen het eigen werkgebied.

Zeker bij monitoring, effectbeoordelingen etc kunnen wildbeheereenheden bijna niet meer om professionele ondersteuning heen. Deskundige ecologen of inventarisatiemedewerkers zijn noodzakelijk hiervoor. WBE’s zouden in hun eigen ledenbestand kunnen kijken of er leden zijn die deze vaardigheden of professionaliteit hebben. Voor wat betreft grondeigenaren en TBO’s in het werkgebied ligt er ook een belangrijke taak in het ontwikkelen van netwerken in het eigen werkgebied, alsook adviserende rol naar gemeenten en andere partijen die actief zijn in het buitengebied of grondeigenaar of grondgebruiker zijn. Wellicht ook in het ontwikkelen en aanbieden van specifieke trainingen/cursussen aan belangstellenden bij het faunabeheer, alsook uiteraard de aangesloten omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit-houders.

 

datum: 24 juni 2020

Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer

Status:                       Definitief

Datum:                      24 juni 2020

Auteur:                      Bob van den Brink en Luuk Boerema (Boerema & van den Brink b.v.)

Aangepast aan de omgevingswet door : Piet Croughs namens de NOJG