• De organisatie voor Jacht, beheer en schadebestrijding.

Art 3.18 – Art 3.19 – Art 3.20 Besluit Wnb – Jachtexamens, examens voor het gebruik van jachtvogels, de jachtakte en de valkeniersakte

Artikel 3.18

  1. Om door Onze Minister te worden erkend, bevat het jachtexamen:
    1. een theoretisch gedeelte, waarin wordt getoetst op kennis van:
      1. het wild, bedoeld in artikel 3.20, tweede lid, van de wet, en dieren van andere soorten die schade kunnen veroorzaken aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren en van hierop gelijkende diersoorten;
      2. de leefomgeving van de in onderdeel a bedoelde diersoorten;
      3. het beheer van het wild als bedoeld in artikel 3.20, tweede lid, van de wet;
      4. het beheer van het edelhert, de ree, het damhert en het wilde zwijn
      5. de belangrijkste wettelijke voorschriften op het terrein van de jacht en de natuurbescherming;
      6. de belangrijkste wettelijke voorschriften over het voorhanden hebben van geweren en munitie;
      7. landbouw-, tuinbouw- en bosbouwgewassen die gevoelig zijn voor schade aangericht door dieren van de in onderdeel a bedoelde soorten, en de perioden gedurende het jaar waarin zich deze schade kan voordoen;
      8. de maatregelen die genomen kunnen worden om schade aan landbouw-, tuinbouw- en bosbouwgewassen aangericht door dieren van de in onderdeel a bedoelde soorten te voorkomen;
      9. het geweer, de daarbij gebruikte munitie en het gebruik van het geweer;
      10. de middelen, genoemd in de artikelen 3.21, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, f, g en h, van de wet, de krachtens artikel 3.25, eerste en tweede lid, van de wet aangewezen middelen en de middelen, genoemd in artikel 3.9, en het gebruik van deze middelen;
      11. kennis van de jachtmethoden en van de verzorging van voor consumptie bestemde dieren, en
      12. kennis van hetgeen een goed jager betaamt.
    2. een praktisch gedeelte, waarin wordt getoetst op schietvaardigheid en bekwaamheid in de omgang met vuurwapens, waarbij onderscheid kan worden gemaakt al naar gelang de aard van het gebruik van de munitie.
  2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld aan een jachtexamen om te worden erkend. Deze regels hebben in elk geval betrekking hebben op:
    1. de wijze van toetsing van kennis, vaardigheid en bekwaamheid, en b. de wijze van beoordeling van examenresultaten.

Artikel 3.19

  1. Om door Onze Minister te worden erkend, bevat het examen voor het gebruik van jachtvogels als bedoeld in artikel 3.30, tweede lid, tweede volzin, van de wet:
    1. een theoretisch gedeelte, waarin wordt getoetst op kennis als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 5°, 7°, 8°,10°, 11° en 12°;
    2. een praktisch gedeelte, waarin wordt getoetst op bekwaamheid in de omgang met jachtvogel
  2. Artikel 3.18, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.20

  1. Om door Onze Minister te worden erkend, worden het jachtexamen en het examen voor het gebruik van jachtvogels afgenomen door een organisatie die voldoet aan de volgende eisen:
    1. zij bezit rechtspersoonlijkheid;
    2. de bestuursleden zijn naar evenredigheid afkomstig uit de kringen van jagers en natuurbescherming-landbouw;
    3. zij beschikt over een itembank met ten minste vijfhonderd meerkeuzevragen die betrekking hebben op de examens, waarvan de relatieve samenstelling overeenkomt met de eisen die ten aanzien van het examen worden gesteld;
    4. zij beschikt over een beeldbank met ten minste twee afbeeldingen van elk dier van de soorten, bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, onderdeel a, onder 1, en ten minste één afbeelding van de dieren van andere beschermde soorten, en
    5.  zij beschikt over:
      1. een kwaliteitszorgsysteem;
      2. een reglement waarin is vastgelegd aan welke eisen dient te worden voldaan om een examen te mogen afleggen, wanneer examens worden afgenomen, de wijze waarop het resultaat van het examen wordt beoordeeld, wie gerechtigd is de examens bij te wonen, en
      3. een geschillenregeling.
  2. Onze Minister wijst personen aan die belast zijn met het toezicht op de kwaliteit van jachtexamens en examens voor het gebruik van jachtvogel Deze personen worden gekozen uit de kring van Commissarissen van de Koning en burgemeesters.
  3. Een persoon als bedoeld in het tweede lid ziet erop toe dat de organisatie die examens afneemt voldoet aan de eisen, genoemd in het eerste lid, en dat de examens worden afgenomen in overeenstemming met de bij en krachtens de artikelen 3.18 en 3.19 gestelde regel
  4. Het bestuur van een organisatie die examens afneemt, verstrekt aan personen als bedoeld in het tweede lid desgevraagd inlichtingen over de inhoud van en de wijze van afnemen van examens en laat desgevraagd deze personen het afleggen van examens bijwonen
  5. Een persoon als bedoeld in het tweede lid informeert Onze Minister over zijn bevindingen ten aanzien van de organisatie die van belang zijn voor de erkenning van examens die zijn afgenomen door die organisatie.
Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.