Belangrijkste punten Jachtaktehouders CWM 2019

image_pdfimage_print

Hierbij treft u belangrijkste punten aan die in de cwm_2019 zijn vermeld. Circulaire Wapens en Munitie 2019 gepubliceerd op 22 janauri 2020. Deze nieuwe Circulaire bevat kleine wijzigingen ten opzichte van de Circulaire wapens en munitie 2018 (hierna Cwm 2019).

WISSELLOPEN EN ANDERE ESSENTIËLE ONDERDELEN

Indien ten behoeve van de schietsport een verlof tot het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens is verleend, kunnen op dat verlof ook onder de WWM vallende onderdelen en hulpstuk- ken (zie artikel 3 van de WWM) – bestemd voor deze vuurwapens – worden bijgeschreven. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan (reserve)onderdelen of aan wissellopen/wisselsets van een ander kaliber die het mogelijk maken om met een ander (goedkoper) kaliber munitie te schieten.

Wisselsets en (reserve) onderdelen zoals lopen of sledes tellen niet mee bij het bepalen van het (maximum) aantal wapens op het verlof. Bij een eerste verlofaanvraag wordt geen verlof verleend voor een vuurwapen in een groter kaliber dan .22, ook al wordt daarbij een wisselset om te schieten in een groter kaliber meegeleverd. In voorkomende gevallen is een verlof voor het voorhanden hebben van een pistool met uitsluitend de wisselset .22 toegestaan, waarbij de wisselset in het grotere kaliber in bewaring blijft of wordt gegeven bij een erkenninghouder.

Voor de bijschrijving van een wisselloop/wisselset op het verlof dient de aanvrager een volledig ingevuld WM-3 formulier in te dienen waaruit blijkt voor welke erkende of gereglementeerde tak(ken) van schietsport de wisselloop/wisselset aangewend zal worden31.

In artikel 18, aanhef en onder g van de RWM, is een vrijstelling voor patroonmagazijnen opgenomen. Deze vrijstelling geldt slechts voor personen die bevoegd zijn de daarbij behorende wapens of munitie voorhanden te hebben. Buiten de in deze vrijstelling bedoelde groep is voor het voorhanden hebben van patroonmagazijnen een verlof vereist. Patroonschakels, patroonbanden, patroonhouders en laadstrips zijn geen onderdelen en/of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn en zijn derhalve niet verlofplichtig.

MAXIMUM HOEVEELHEID MUNITIE

jachtmunitieHet aantal stuks munitie dat een verlofhouder en een Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit houder voorhanden mag hebben wordt in beginsel beheerst door de milieuwetgeving. Ingevolge het Activiteitenbesluit op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, mag de verlofhouder/Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit houder) – zonder vergunning op grond van deze wet – 10.000 stuks eenheidspatronen voorhanden hebben. Indien bijzondere omstandigheden naar het oordeel van de korpschef daartoe nopen, kan op grond van de Wet wapens en munitie het aantal stuks munitie dat de verlofhouder voorhanden mag hebben, (gemotiveerd) worden beperkt.

TRAINEN VAN HONDEN OP SCHOTVASTHEID

Aan personen die zich op serieuze wijze bezig houden met het africhten van honden die – na het behalen van een certificaat – kunnen worden ingezet als jacht-, bewakings- of politiehond, kan, voor het trainen op schotvastheid, een verlof worden verleend tot het voorhanden hebben van een tot categorie III behorend alarmpistool (of -revolver), alsmede van de bijbehorende munitie.

Een verlof kan tevens worden verleend aan een Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit houder tot het voorhanden hebben voor een op zijn akte omschreven hagelgeweer voor het verschieten van de zogenaamde blanks (knalpatronen) voor het trainen van jachthonden tijdens de door de Jagersvereniging georganiseerde trainingen en het mogelijk maken van wedstrijden en proeven volgens de reglementen van ORWEJA.

Ten aanzien van de aanvrager mag geen vrees voor misbruik bestaan. Het verlof wordt verleend onder de volgende, op het verlofdocument bij te schrijven beperking: ‘Dit verlof is niet geldig voor hulpstukken die het wapen geschikt maken voor het verspreiden van weerloosmakende of traanverwekkende gassen of stoffen, en evenmin voor munitie die dergelijke gassen of stoffen verspreidt.’

Zo nodig kan tevens verlof tot vervoer worden verleend. Op het verlof document dient bij ‘beperkingen’, onder 1, het woord ‘schietbaan’ te worden vervangen door een omschrijving van de plaats waar het wapen pleegt te worden gebruikt.

DUMMY LAUNCHERS EN LIJNWERPTOESTELLEN

Dummy-launchers en lijnwerptoestellen in de vorm van een geweer of pistool dienen te worden aangemerkt als vuurwapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie III, onder 1, van de WWM. Dummy-launchers en lijnwerptoestellen als handapparaat, die niet de vorm hebben van een vuurwapen, dienen te worden aangemerkt als toestellen voor beroepsdoeleinden die geschikt zijn om projectielen af te schieten zoals bedoel in artikel 2, lid 1, categorie III onder 2 van de WWM. Voor het voorhanden hebben van alle dummy-launchers en lijnwerptoestellen is derhalve een verlof vereist als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de WWM.

DUMMY LAUNCHERS

Het redelijk belang voor de verlening van een (draag)verlof voor een dummy-launcher – ten behoeve van het africhten van honden – kan worden aangetoond door het overleggen van een geldige Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit, een lidmaatschapsbewijs van een (jacht)hondenvereniging of een schriftelijke verklaring van het bestuur van een (jacht)hondenvereniging waaruit blijkt dat de aanvrager is aangesteld als hondentrainer.

Daarnaast dient de aanvrager aan te tonen dat de eigenaar of beheerder van het terrein waar het africhten van de honden plaats vindt geen bezwaar heeft tegen het gebruik van een Dummy launcherdummy- launcher op zijn terrein. De aanvrager kan dit aantonen middels een schriftelijke verklaring van de  Indien de aanvrager van het verlof voor een periode langer dan een jaar in het buitenland verblijft, bestaat er geen bezwaar tegen om het verlof op voorhand voor meerdere jaren te verlengen. Eigenaar van het betreffende terrein of door het overleggen van de eigendomspapieren indien de aanvrager zelf de eigenaar van het terrein is.

VERDOVINGSGEWEREN

Verdovingsgeweren verschieten over het algemeen het verdovingprojectiel door middel van lucht-, gas-, of veerdruk. Dergelijke wapens zijn dan ook over het algemeen aan te merken als een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie IV onder 4 van de WWM. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen is dan ook toegestaan aan een ieder die achttien jaar of ouder is. Uitgezonderd hiervan zijn de door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen lucht-, gas-, of veerdrukwapens die zodanig gelijken op een vuurwapen dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn en die derhalve verboden wapens zijn in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7 van de WWM.

VERLOF TOT HET DRAGEN VAN EEN CATEGORIE IV WAPEN

Het dragen van een categorie IV wapen is uitsluitend toegestaan nadat hiervoor door de korpschef een verlof is verleend. Een redelijk belang voor de verlening van een dergelijk verlof kan aanwezig zijn indien de aanvrager aannemelijk maakt dat hij in het kader van zijn beroepsuitoefening te maken krijgt met situaties waarin het noodzakelijk is om door middel van een verdovingsgeweer een dier te verdoven. Het toedienen van verdovingsmiddelen aan dieren is echter – gelet op de artikelen 29, 30 en31 van de Diergeneesmiddelenwet, artikel 7 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde en de artikelen 2 en 3 van de Kanalisatieregeling diergeneesmiddelen en -gemedicineerde voeders – uitsluitend toegestaan door of onder (direct) toezicht van een dierenarts Voorschriften en beperkingen Aan het verlof dienen de volgende beperkingen en voorschriften te worden verbonden:

BEPERKINGEN:

1. Het toedienen van verdovingsmiddelen door middel van het verdovingsgeweer is uitsluitend toegestaan door of onder (direct) toezicht van een dierenarts;

2. Het gebruik van het verdovingsgeweer op de openbare weg of op andere voor het publiek toegankelijke plaatsen is uitsluitend toegestaan na toestemming van de korpschef.

VOORSCHRIFTEN:

1. Het verdovingsgeweer dient tijdens het vervoer op een zodanig deugdelijke wijze te zijn verpakt, dat het niet voor onmiddellijk gebruik geschikt is;

2. Bij intrekking of bij het verlopen van de geldigheid van het verlof dient het verlof onverwijld ingeleverd te worden bij de korpschef;

3. De houder van het verlof houdt zich strikt aan de bepalingen, gesteld bij of krachtens de Wet wapens en munitie, alsmede aan de in het verlof vermelde voorschriften en beperkingen.

DODEN VAN LOSGEBROKEN EN/OF GEWOND VEE/WILD

Het doden van losgebroken en/of gewond vee/wild met een kogelgeweer kan noodzakelijk zijn indien een dier een gevaar vormt voor de veiligheid van personen en/of goederen en er geen reële mogelijk- heid is om het dier op een andere (verantwoorde) wijze aangereden-wild-zwijnonder controle te krijgen dan wel ter beëindiging van ondraaglijk lijden van het dier. Omdat het in principe niet verantwoord is om (groot) vee te doden met een projectiel uit een (politie)pistool (onder meer vanwege de beperkte ballistische eigenschappen van een dergelijk projectiel), kan de korpschef besluiten dat er een redelijk belang is om aan één of meerdere personen een verlof te verlenen voor het voorhanden hebben van een groot kaliber kogelgeweer. Een dergelijk verlof mag alleen verleend worden aan

1.- personen die in het bezit zijn van een geldige Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit en die aannemelijk hebben gemaakt dat zij met enige regelmaat te maken krijgen met situaties waarin het noodzakelijk is om losgebroken en/of gewond vee/wild te doden.

2. – politieambtenaren die aannemelijk hebben gemaakt dat zij goed getraind zijn op situaties waarin het noodzakelijk is om losgebroken en/of gewond vee/wild met het juiste wapen te doden.

Alvorens een dergelijk verlof wordt verleend dient de korpschef zich er van te vergewissen dat de desbetreffende persoon voldoende vaardig is in de omgang met een groot kaliber geweer en voldoende kennis heeft van de wijze waarop (groot) vee/wild geschoten moet worden.

DODEN VAN GEKWEEKT GROFWILD

Het houden van dam- of edelherten voor de vleesproductie is in Nederland een steeds vaker voorkomend verschijnsel. Het doden van deze dieren middels de gebruikelijke methoden (schietmasker) is onwenselijk vanwege het feit dat er eerst een zekere manipulatie van het dier door de mens moet plaatsvinden om het dier in de voor die dodingsmethode vereiste positie te brengen. Een dergelijke manipulatie Damhertveroorzaakt bij dit soort niet gedomesticeerde dieren een ongewenste opwinding (stress) met negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het vlees. Het doden middels een kogel door een daartoe bevoegd persoon heeft dan ook de voorkeur van de fokkers van deze dieren.

Het op verzoek van de fokker doden van deze dieren kan dan ook een redelijk belang opleveren voor de verlening van een verlof tot het voorhanden hebben van een kogelgeweer. Een algemene voorwaarde voor de verlening van een dergelijk verlof is dat de aanvrager in het bezit moet zijn van een geldige Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit. Middels het overleggen van een geldige Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit toont de aanvrager aan dat hij geoefend is in het doden van dieren met gebruikmaking van een kogelgeweer. Bovendien wordt door het hanteren van deze voorwaarde onnodige uitbreiding van het wapenbezit veelal voorkomen.

Aan een dergelijk verlof dienen de volgende beperkingen te worden verbonden:

1. De bevoegdheid tot het doden van dieren geldt alleen voor als productiedieren gekweekt grofwild zoals bedoeld in artikel 13 van het Besluit doden van dieren (Stb. 1997, 235);

2. Het doden van het gekweekte grofwild vindt plaats op het terrein waar deze dieren worden gehouden;

3. Het wapen mag worden vervoerd van en naar die plaatsen waar het gekweekte desbetreffende grofwild wordt gehouden;

4. Het doden van gekweekt grofwild met behulp van een geweer mag alleen plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang;

5. Het gekweekt grofwild mag slechts worden gedood indien het geweer en de munitie voldoen aan de eisen zoals gesteld in Artikel 11.80 BAL (specificaties geweren en munitie voor bepaalde diersoorten)47;

6. Bij het doden van gekweekt grofwild mag geen gebruik worden gemaakt van militaire kogelpatronen, met inbegrip van fosfor- of lichtspoorpatronen, noch van volmantel-kogelpatronen of kogels die niet vervormen bij het treffen van het dier;

7. Bij het doden van het gekweekt grofwild mag de afstand tussen dier en schutter ten hoogste 25 meter bedragen;

8. De houder van het verlof dient er zorg voor te dragen dat zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid, voor schade waartoe het verrichten van die handelingen met gebruikmaking van een geweer aanleiding kan geven, door een verzekering is gedekt.

JAGEN/BEHEER EN BESTRIJDING VAN SCHADE

In de Omgevingswet is geregeld onder welke stringente voorwaarden iemand in aanmerking kan komen voor de verlening van een Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit. Tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Justitie en Veiligheid is afgesproken om in beginsel geen afwijking meer toe te staan op de algemene regel dat een ieder die met een geweer wil jagen, dan wel zich wil bezig houden met beheer en bestrijding van schade, in het bezit dient te zijn van een geldige Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit. Op grond van de Omgevingswet bestaat echter de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten op grond van artikel 68 van deze wet een ontheffing van artikel 7, tweede lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding verlenen. In de laatstgenoemde bepaling wordt gesteld dat voor het gebruik van een geweer te bestrijding van schade door dieren een geldige Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit is vereist. Gedeputeerde Staten bepalen binnen de toetsingscriteria van de wet of een dergelijk ontheffing noodzakelijk is. In praktijk zal hiertoe slechts bij hoge uitzondering besloten worden. Indien door Gedeputeerde Staten een dergelijke ontheffing wordt verleend dan levert dit een redelijk belang op voor de verlening van een verlof.

JAGEN IN HET BUITENLAND

De houder van een geldige Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit mag zijn geweren tevens gebruiken voor het uitoefenen van de jacht in het buitenland48. Gelet op het belang van het beheersen van het legale bezit van wapens en de onmogelijkheid van de politie om de jacht in het buitenland te controleren, levert de uitoefening van de jacht in het buitenland in principe geen redelijk belang op voor de verlening van een verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens.

jagen in scotland

In het licht van de Europese eenwording heeft de Minister van Veiligheid en Justitie – na afstemming met de Minister van Economische Zaken – besloten om de jacht binnen de Europese Unie wél aan te merken als een redelijk belang voor de verlening van een verlof.

Voor de verlening van een verlof ten behoeve van de jacht elders in de Europese Unie dient de aanvrager te voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. de leeftijd van de aanvrager is tenminste 18 jaar;

b. ten aanzien van de aanvrager mag geen ‘vrees voor misbruik’ bestaan (zie B 1.);

c. de aanvrager dient met gunstig gevolg een erkend jachtexamen te hebben afgelegd zoals bedoeld in de Omgevingswet;

d. de aanvrager dient aan te tonen dat hij elders in de Europese Unie gerechtigd is om, met het wapen waarvoor hij een verlof aanvraagt, te jagen. De aanvrager kan dit aantonen door het overleggen van een geldige Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit van één van de lidstaten van de Europese Unie;

e. door de verlening van het verlof c.q. bijschrijving op de Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit wordt het maximum aantal wapens zoals genoemd in artikel 43 van de RWM niet overschreden. Door het uitoefenen van de jacht in het buitenland kan niet worden aangetoond dat het ‘onontbeerlijk’49 is om van dit maximum af te wijken.

Indien de aanvrager reeds in het bezit is van een geldige Nederlandse Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit dan dient het wapen te worden bijgeschreven op de Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit. Indien de aanvrager niet beschikt over een geldige Nederlandse Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit dan kan het wapen worden bijgeschreven op een verlof tot het voorhanden hebben.

LOODHAGEL & ZINKHAGEL

Tungsten-jachtpatronen1Een ieder – aan wie een verlof of Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit is verleend voor het voorhanden hebben van een hagelgeweer en de bijbehorende (categorie III) munitie – mag op grond van deze vergunning (zonder extra aantekening) lood- en zinkhagelmunitie voorhanden hebben (bijvoorbeeld ter uitoefening van de jacht of de beoefening van de schietsport in het buitenland). Op deze hoofdregel zijn echter twee belangrijke beperkingen van toepassing, namelijk:

1. Het gebruik van lood- en zinkhagel is – op grond van het Besluit kleiduivenschieten Wet milieugevaarlijke stoffen50 – bij het schieten op kleiduiven in Nederland niet toegestaan. Ook het voorhanden hebben van deze patronen tijdens het schieten op kleiduiven is verboden Het opzettelijk in strijd handelen met het Besluit kleiduivenschieten Wms is op grond van artikel 1a juncto artikel 2 van de Wet op de Economische Delicten (WED) aangemerkt als een ‘misdrijf’ en kan derhalve leiden tot intrekking van het verlof of de Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit;

2. Het voorhanden hebben en het gebruik van loodhagel is, op grond van de Omgevingswet, niet toegestaan bij de uitoefening van de jacht of bij beheer- en/of schadebestrijding.

OPBERGEN EN HET GEMEENSCHAPPELIJK GEBRUIK VAN WAPENS

De persoon aan wie een vergunning is verleend tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie dient – indien de wapens en de bijbehorende munitie thuis voorhanden worden gehouden – er voor te zorgen dat deze worden opgeborgen in afzonderlijke, deugdelijk afgesloten, en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen. De wapens dienen dus gescheiden van de munitie te worden opgeborgen.

De hieronder genoemde bepalingen betreffende het opbergen van wapens en munitie zijn tevens van toepassing op essentiële onderdelen van wapens zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet wapens en munitie.

De bepalingen zijn echter niet van toepassing op de (onderdelen van) wapens en (onderdelen van) munitie waarop de vrijstelling van artikel 18 van de Regeling wapens en munitie van toepassing is noch op lege hulzen en projectielen die bestemd zijn voor het herladen. De onderstaande bepalingen zijn wel van toepassing op de opslag van slaghoedjes maar zijn niet van toepassing op de opslag van kruit. Het voorhanden hebben van kruit valt immers niet onder de werking van de WWM.

DEUGDELIJKE BERGPLAATS

Als een deugdelijke bergplaats voor wapens en/of munitie wordt uitsluitend aangemerkt een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast/wapenkluis of een andere kluis die qua uitvoering en inbraakwerendheid daarmee kan worden gelijkgesteld.

Een kluis dient deugdelijk te worden verankerd in de vloer of de muur van het gebouw tenzij de kluis van een dusdanig gewicht is (minimaal 200 kilo) dat het zo goed als uitgesloten is dat de kluis bij een inbraak kan worden meegenomen.

Aan personen of instellingen die bevoegd zijn tot het voorhanden hebben van grote aantallen (meer dan 25) wapens (bijvoorbeeld wapenverzamelaars/musea) en personen of instellingen die bevoegd zijn tot het voorhanden hebben vwapenkastan munitie die in totaal een grote omvang heeft (bijvoorbeeld munitieverzamelaars/musea) is het, naast de berging in (wapen) kluizen, ook toegestaan om wapens en/of munitie op te bergen in een andere deugdelijk afgesloten bergplaats zoals een speciaal beveiligde (wapen)kamer.

De omvang van de te treffen beveiligingsmaatregelen is uiteraard afhankelijk van de soort (gevaarzetting) en het aantal wapens of munitie dat in het gebouw ligt opgeslagen alsmede van de ligging en de beveiliging van het gebouw, hetgeen per geval zal moeten worden beoordeeld door een beveiligingsexpert van de politie.

VUURWAPEN OP EEN TIJDELIJK ADRES

In het geval dat een verlof- c.q. Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouder een gedeelte van het jaar buiten zijn vaste woonplaats verblijft, bijvoorbeeld op een vakantieadres, en hij daar zijn vuurwapens voorhanden wil houden teneinde ter plaatse de jacht of de schietsport te kunnen beoefenen, bestaat er mijnerzijds geen bezwaar tegen dat de korpschef op het verlof c.q. de Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit de aantekening doet dat de vuurwapens ook voorhanden mogen worden gehouden op het tijdelijke adres.

Is het tijdelijke adres van de verlof- c.q. Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouder gelegen buiten de regio waaronder de vaste woonplaats van de verlofhouder ressorteert dan is overleg – met de politiechef in de regio waaronder het tijdelijke adres ressorteert – geboden. Tevens dient aan laatstgenoemde politiechef een kopie van het verlof te worden toegezonden.

Vanzelfsprekend dient de verlof- c.q. Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouder op zijn tijdelijk adres eveneens over de mogelijkheid te beschikken om zijn vuurwapens conform de in onderdeel B 8.1 van deze circulaire genoemde eisen op te bergen.

GEMEENSCHAPPELIJK GEBRUIK VAN WAPENS

Het is niet ongebruikelijk dat verlof- of Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouders gemeenschappelijk gebruik willen maken van één of meerdere vuurwapen(s). Tegen het gemeenschappelijk gebruik van vuurwapens is geen bezwaar wanneer dit het toezicht en de controle op de naleving van wapen wettelijke voorschriften niet in gevaar brengt.

Daarom moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

1. Slechts één verlof- c.q. Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouder (A) is bevoegd het wapen thuis te bewaren (voorhanden te hebben). Dit houdt in dat de andere verlof- c.q. Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouder (B) die het wapen op zijn verlof respectievelijk Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit vermeld heeft staan, het wapen – alvorens hij dit gaat gebruiken voor het doel waarvoor hem een verlof respectievelijk een Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit is verleend – eerst bij A moet ophalen om het na gebruik terstond weer bij A terug te brengen. Verlof- of Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouder A is verplicht over de deugdelijke bergplaats zoals beschreven onder 8.1 te beschikken. Deze verplichting rust niet op verlof- of Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouder B die als medegebruiker te boek staat. Verlof- of Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouder B zal het wapen of de wapens waarvan hij medegebruiker is onder geen enkele voorwaarde thuis mogen bewaren of opslaan. Enige uitzondering kan een overmacht situatie zijn, waarbij zich een levensbedreigende situatie voordoet. Maar ook dan mag de opslag niet langer voortduren dan strikt noodzakelijk.

Indien de medegebruiker munitie thuis wenst op te slaan dient hij te beschikken over een deugdelijke bergplaats.

2. De verschillende verloven c.q. Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteiten moeten ten aanzien van het gemeenschappelijk wapen onderling naar elkaar verwijzen en moeten aangeven wie van de verlof- c.q. Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouders bevoegd is het wapen thuis te bewaren;

3. Indien A bij een controle niet kan aangeven waar een wapen in medegebruik is, wordt zijn verlof ingetrokken.

Een wapen dat vermeld staat op twee verloven of Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteiten telt bij de A-houder (dit is dus degene die het wapen voorhanden heeft op het moment dat het wapen niet gebruikt wordt voor de beoefening van de schietsport of de uitoefening van de jacht door de B-houder) mee voor het maximum aantal wapens dat hij of zij (op grond van artikel 43 van de RWM) voorhanden mag hebben.

Bij de B-houder (dit is dus degene die het wapen leent van de A-houder en na gebruik terstond weer bij A terug brengt) telt het wapen niet mee voor de bepaling van het maximum aantal wapens dat hij of zij voorhanden mag hebben.

Het aantal wapens dat met gebruikmaking van deze constructie op een verlof c.q. Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit mag worden vermeld bedraagt maximaal 10 voor een verlof en maximaal 12 vuurwapens voor een Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit.

Indien meerdere personen binnen een huishouden op grond van hun respectievelijke wapenverloven, allen bevoegd zijn tot het voorhanden hebben van alle binnen het huishouden aanwezige vuurwapens, mogen deze vuurwapens in dezelfde kluis worden bewaard. Dit geldt uitdrukkelijk niet wanneer de verschillende personen binnen het huishouden op grond van hun wapenverloven bevoegd zijn tot het voorhanden hebben van verschillende wapens. Hiervoor geldt de toestemming medegebruik wapen regeling

TOEZICHT OP VERLOF- EN OMGEVINGSVERGUNNING  JACHTGEWEERACTIVITEITEN HOUDERS

Indien het wapenverlof is verleend, houdt de politie toezicht op de wapenverlofhouder. De politie controleert onaangekondigd bij wapenverlofhouders of zij hun wapens en munitie correct hebben opgeborgen. Dit betekent dat niet elke verlofhouder jaarlijks wordt gecontroleerd, wel zal elke verlofhouder minimaal één keer per drie jaar een thuiscontrole krijgen. Indien nodig, zullen verlofhouders op basis van een risico-indicatie en op basis van steekproeven, vaker gecontroleerd worden. Voor verlofhouders tot 25 jaar geldt een thuiscontrole van minimaal één keer per jaar.

Het is noodzakelijk dat bij alle verlofhouders en Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouders, wordt gecontroleerd of:

a. de wapens en munitie welke door de betrokkene voorhanden worden gehouden, beantwoorden aan de omschrijving op het verlof en/of de Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit;

b. de verlofhouder of Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteithouder aan alle in de wet en regelgeving omschreven eisen voldoet.

c. de wapens en/of de munitie op de juiste wijze zijn opgeborgen (zie B 8).

Gelet op de aard van deze controle, zal deze moeten plaatsvinden door middel van een, bij voorkeur onaangekondigd, huisbezoek. Daarnaast is het mogelijk om, ter controle van bepaalde gegevens, betrokkene te verzoeken zich met zijn wapens op het bureau te vervoegen. Uiteraard geldt dat personen die er blijk van hebben gegeven het met de naleving van de voorschriften niet zo nauw te nemen, aan een intensiever toezicht dienen te worden onderworpen dan personen van wie is gebleken dat zij de wapenwetgeving stipt naleven.

Bij lichtere onregelmatigheden, zoals kleine onjuistheden of slordigheden, dient een schriftelijke waarschuwing aan betrokkene te worden gegeven, waarin hem wordt meegedeeld welke onjuistheden of slordigheden zijn geconstateerd en waarin hij wordt gemaand om die in de toekomst te voorkomen.

Gegeven waarschuwingen en eventueel opgemaakte processen-verbaal kunnen er toe leiden ofwel dat aan het verleende verlof of de verleende Omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit zwaardere voorschriften of beperkingen worden verbonden ofwel dat tot intrekking wordt overgegaan. Indien, nadat intrekking heeft plaatsgevonden, in een eventueel volgende beroepsprocedure kan worden aangetoond dat betrokkene één of enkele malen schriftelijk is gewezen op de niet correcte naleving van de WWM dan bestaat er een grotere kans dat de intrekking ook in beroep zal worden gehandhaafd.

Een schriftelijke waarschuwing is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Er kan geen bezwaar of beroep tegen worden ingesteld.

TOEZICHT OP CONSENTEN IN- EN UITVOER WAPENS EN MUNITIE

Indien consenten tot uitgaan of tot doorvoer of tot binnenkomen in verband met overbrenging en opslag onder douaneverband door de verlenende instantie niet van de douane zijn terugontvangen, zal de korpschef (en feitelijk de politiechef in de plaats waar de aanvrager is gevestigd of in het geval het consent op naam van de wapenhandelaar is gesteld, in de plaats waar de wapenhandelaar is gevestigd), een onderzoek instellen. Dit onderzoek dient zo spoedig mogelijk na afloop van de geldigheidsduur van het desbetreffende consent plaats te vinden. De korpschef zal moeten nagaan of het uitgaan of de doorvoer van de in het consent vermelde wapens en munitie al dan niet heeft plaats gehad, alsmede om welke redenen – bij gebruikmaking van het consent – het consent niet aan de douane is afgegeven, dan wel – bij niet-gebruikmaking van het consent – het consent niet aan de verlenende instantie is teruggezonden.