Uitspraak Flora- en fauna-activiteit onder Omgevingswet over het afschieten van ganzen (Bal/Bkl)
De uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 17 juli 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:4562 gaat over het verlenen van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit voor afschot van grauwe- en brandganzen in de provincie Zeeland.
Dit betekend voor de Faunabeheereenheid Zeeland een vergunning voor het binnen bepaalde tijden en onder bepaalde voorwaarden jagen op grauwe ganzen en brandganzen. De vergunning heeft een looptijd tot en met 31 december 2026.
Verzoekster is het niet eens met het verlenen van de aanvraag. Zij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Zij is van oordeel dat het belang van de agrariërs bij het kunnen beschermen van hun gewassen door op ruimere tijden en met andere middelen dan alleen geweren ganzen te mogen bejagen zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om de ganzenjacht zo beperkt mogelijk te houden.
Daarbij speelt een rol dat aannemelijk is gemaakt dat de staat van instandhouding van de ganzenpopulatie voorlopig zeker niet in gevaar komt. Dat betekent dat de vergunning van 8 oktober 2024, zoals in stand gelaten bij de beslissing op bezwaar van 23 mei 2025 naar voorlopig oordeel in stand blijft.
Uitleg uitspraak
De uitspraak draait om de verlening van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit in Zeeland, specifiek voor het doden van grauwe ganzen en brandganzen onder verruimde voorwaarden. Hieronder worden de juridische kaders, praktijktoepassing, toetsingsgronden en de beoordeling van alternatieven en noodzaak toegelicht:
Juridisch kader en vergunningplicht
– Volgens de Omgevingswet is het verboden om zonder vergunning bepaalde flora- en fauna-activiteiten te verrichten, tenzij in een algemene maatregel van bestuur of omgevingsverordening een vrijstelling is voorzien.
– De Omgevingsverordening Zeeland regelt onder meer voor welke soorten en onder welke voorwaarden vrijstellingen of aanvullende regels gelden. Specifiek worden in artikel 2.149 (grauwe gans) en 2.151 (brandgans) regels gesteld voor het doden van deze soorten.
– Artikel 11.42 van het Bal biedt de mogelijkheid om in de omgevingsverordening uitzonderingen aan te wijzen op het verbod uit artikel 5.1, tweede lid onder g van de Omgevingswet.
Gevraagde vergunning en toetsingskader
– De Faunabeheereenheid Zeeland vroeg in 2024 een vergunning aan om ganzen onder ruimere voorwaarden te mogen doden, met gebruik van onder andere lokmiddelen en buiten reguliere jachttijden.
– Toetsingsgronden volgens artikel 8.74j van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl):
– Er moet worden beoordeeld of er geen andere bevredigende oplossing voor het probleem bestaat.
– De activiteit dient noodzakelijk te zijn voor een geoorloofd doel.
– De activiteit mag niet leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de soort.
Beoordeling alternatief en noodzaak
– De rechter constateert, onder verwijzing naar jurisprudentie, dat niet alle mogelijke preventieve alternatieven uitgeput hoeven zijn voordat tot het doden van dieren mag worden overgegaan, mits een belangenafweging plaatsvindt.
– Het college motiveert dat verjagen in Zeeland geen effectief alternatief is, voornamelijk vanwege de omvang van het gebied en het uitwijken van ganzen naar andere percelen. Alternatieven gericht op aanpassing van landbouwpraktijken zijn op korte termijn niet haalbaar en niet proportioneel.
– Aannemelijk wordt geacht dat geen andere bevredigende oplossingen voorliggen, en dat ruimere bejaging noodzakelijk is vanwege toegenomen populaties en schade.
Staat van instandhouding
– Het aantal ganzen zal naar verwachting niet onder de gestelde instandhoudingsdoelen zakken, gezien de huidige omvang van de populaties en het beheer via het Faunabeheerplan.
– Er is rekening gehouden met internationale afspraken (AEWA) en het provinciale beleid.
Voorzorgsbeginsel en handhaving
– In de vergunning is opgenomen dat de zorgplicht uit het Bal nageleefd moet worden door jagers, waarmee het voorzorgsbeginsel voldoende is geborgd volgens de rechter.
Conclusie in deze procedure
– De rechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het belang van agrariërs bij ruimere jachtmogelijkheden zwaarder weegt en er voldoende is aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding van zowel grauwe als brandganzen. De beslissing op bezwaar en de onderliggende vergunning blijven daarmee voorlopig in stand.
Deze procedure illustreert hoe omgevingsvergunningen voor fauna-activiteiten worden getoetst aan de Omgevingswet, het Bal, de Omgevingsverordening Zeeland en internationale natuurbeschermingsdoelen. De juridische basis voor deze vergunningverlening is te vinden in de genoemde wet- en regelgeving, die specifiek ruimte biedt voor uitzonderingen mits aan strikte voorwaarden wordt voldaan.