Bron: Melkvee.nl
Volgens minister Van der Wal van Stikstof en Natuur gaat het niet goed met haas en konijn in Nederland. Zij schrijft: ‘De belangrijkste oorzaken zijn habitatverlies, afgenomen kwaliteit van het leefgebied en het effect van predatoren. Dit komt onder andere door intensivering en schaalvergroting van de landbouw, veranderingen in het landschap en landbouwmachines.’
De minister baseert zich op een rapport dat is opgesteld door Wageningen Environment and Research in opdracht van het ministerie, nadat de Zoogdierenvereniging twee jaar geleden haas en konijn op de Rode Lijst plaatsten. Voor het konijn viel daar wel iets voor te zeggen, want dat is door ziekte fors achteruitgegaan. Dat wordt in de kamerbrief en in de samenvatting van het rapport weggelaten, waardoor de focus vooral op landbouw wordt gericht. Het ministerie lijkt daarmee het rapport te gebruiken om haar eigen beleid ten aanzien van de landbouwtransitie die ze nodig acht kracht bij te zetten.
Napraten
Wie het onderzoek leest, concludeert dat de onderzoekers helemaal geen onderzoek hebben gedaan naar de oorzaken. Ze citeren enkel andere onderzoeksrapporten over de oorzaken. Dat is inmiddels een beproefd recept, waardoor je denkt dat er weer nieuw bewijs is maar het telkens om hetzelfde blijkt te gaan. Bij haas valt in die zin op dat er in drie rapporten gerapporteerd wordt over een daling van 61 procent sinds de jaren zestig. Nergens in het Basisrapport Rode Lijst, waar die 61 procent als eerste wordt opgevoerd, is een analyse terug te vinden waar de 61 procent afname op gebaseerd is en ontbreekt een verwijzing naar de gebruikte data. In het dossier van haas en konijn lijkt er mede daardoor doelbewust toegewerkt te worden naar het besluit om ze van de wildlijst te schrappen. In Limburg, Utrecht en Groningen is de jacht voor het komende seizoen al uitgesloten. De wetenschappelijk onderbouwing rammelt echter nogal.
Data
De grootste omissie is dat er geen betrouwbare telgegevens zijn van konijn en haas. Ik schreef daar eerder al een column over toen de nieuwe Rode Lijst werd gepubliceerd. Mijn conclusie was dat haas enkel op de Rode Lijst is gekomen doordat het basisjaar waarmee werd vergeleken van 1960 naar 1950 werd veranderd. Dus niet doordat het de afgelopen jaren slechter ging met de haas.
De Wageningse onderzoekers baseren zich nu opnieuw op diezelfde data en uitkomsten en beginnen dan met jaar 1994 toen de Habitat-regeling werd vastgesteld, waarbij 15 hazen per 100 ha als minimum zou gelden en 40 hazen het maximum, dan zie je dat bepaalde data niet worden meegenomen om een trend te bepalen om wetenschappelijke redenen en andere data waar ook allerlei haken en ogen aan zitten wel. Ook worden onzekerheden die ook een verklaring kunnen vormen voor de uitkomsten die niet passen in het plaatje van achteruitgang weggelaten. Een paar voorbeelden.
Broedvogeltellingen
Om er achter te komen hoe het gaat met de haas beroepen de onderzoekers zich op data van het Meetneet Urbane Soorten (MUS) en de Broedvogelmonitoring. Binnen MUS worden broedvogels geteld binnen de stedelijke omgeving. Mocht daar toevallig een haas rondlopen dan kan die ook ingevoerd worden. Omdat hazen juist voorkomen buiten de stedelijke gebieden is de Broedvogelmonitoring een interessantere bron, maar ook hier is het doel om broedvogels te tellen en geen hazen en konijnen. Hazen zijn bijvangst en niet het doel van de telling. De onderzoekers gaan daar volledig aan voorbij. Onterecht naar mijn mening en dat blijkt ook uit mijn niet-representatieve steekproef binnen mijn eigen werkgroep van patrijzentellers.
Hazen niet ingevoerd
Sinds drie jaar ben ik teller van patrijzen voor Sovon in de Achterhoek. Ik vroeg vanmorgen wie naast patrijzen ook andere soorten invoert. Binnen een half uur reageerden zes tellers. Eentje voerde alles in, eentje enkel hazen want die had in zijn telgebied nog nooit een patrijs gezien en de overige vier voerden alleen patrijzen in. Ik denk dat in veel andere telgebieden het net zo gaat. Ik voer ze zelf sinds dit voorjaar wel in, omdat ik nu weet dat er overheidsbeleid op wordt gebaseerd. Maar erg wetenschappelijk zijn deze data natuurlijk niet. De onderzoekers concluderen echter omdat er een protocol ligt voor deze tellingen dat de kwaliteit van deze data zeer goed is en dus meegenomen kan worden. Het CBS heeft er vervolgens ook nog een stempel op gezet en dan is het waarheid.
Faunabeheereenheden
Data van de Faunabeheereenheden, waar wel gerichte tellingen van hazen en konijnen door jagers in zijn opgenomen, zijn niet meegenomen. Volgens de onderzoekers zijn die data niet gevalideerd en betrouwbaar genoeg. Navraag bij de Jagersvereniging levert op dat jagers door het hele land jaarlijks meerdere keren tellen. Alleen zijn de telprotocollen per Faunabeheereenheid verschillend. Daardoor is er geen uniformiteit en kan het CBS er geen stempel op zetten. In plaats van goed te kijken als onderzoekers wat je wel met die data kunt, hebben ze het nu in de prullenbak gegooid. Dat deed de Zoogdierenvereniging twee jaar geleden net zo.
Habitatrichtlijn
Volgens deze selectieve dataselectie blijkt onderaan de streep de hazenpopulatie jaarlijks af te nemen met 1,2 procent. Omdat dat meer is dan 1 procent concluderen de onderzoekers dat de staat van instandhouding zeer ongunstig is. Dat is wel nieuw in dit onderzoek, want voor haas en konijn is er nog niet eerder op die manier gekeken. Maar hier mag ook best een kanttekening bij. Die 1 procentregel is afgeleid uit de instandhoudingsdoelstellingen die afgeleid zijn van de habitatrichtlijn en die gaat over soorten die met uitsterven worden bedreigd. Waarom de onderzoekers die strenge richtlijn hebben toegepast op soorten die algemeen voorkomend zijn, is een raadsel. Ook hier zouden andere keuzes tot andere uitkomsten kunnen leiden.
Afschotcijfers
In het rapport staat dat naast tellingen ook afschotgegevens zijn gebruikt, maar dan enkel tot met 2011. De afschotcijfers van de jaren daarna niet meer, terwijl die wel bekend zijn. Ook hiervoor ontbreekt de verklaring en lijken de onderzoekers enkel naar het rapport van de Zoogdierenvereniging te hebben gekeken in plaats van zelf data op te vragen. Uit die afschotcijfers, die beschikbaar zijn sinds 1960, zou volgens de Zoogdierenvereniging blijken dat die cijfers voldoende betrouwbaar zijn om ze te zien als cijfers over hoeveel hazen er in die periode voorkwamen. Het onderzoek waar deze vereniging zich op baseert is echter niet openbaar gepubliceerd. Dus kunnen andere wetenschappers ook niet zien hoe het tot stand is gekomen en het onderzoek herhalen om er achter te komen of het klopt. Door dan ook de afschotcijfers van na 2011 niet mee te nemen en je dan enkel te baseren op bijvangst van broedvogeltellingen voedt het de gedachte dat onwelgevallige data niet wordt meegenomen.
Telpunten gehalveerd
Een laatste voorbeeld gaat over de betrouwbaarheid van de cijfers. Hoeveel mensen tellen er eigenlijk? Is dat toe- of afgenomen en zou daar ook een verklaring kunnen zitten voor veranderingen? In Limburg bijvoorbeeld is het aantal telpunten de afgelopen 12 jaar gehalveerd. En dan heb ik nog niet genoemd dat het gedrag van de dieren door de toegenomen drukte in het landelijk gebied, bijvoorbeeld door recreatie, ook wel eens veranderd kan zijn. Dan zijn ze er wel, maar zijn ze meer nachtactief geworden. Ook daar staat niets over in het rapport.
Alle data op tafel
Tja, om dan vooral de pijlen weer op de landbouwsector te richten als boeman, geeft mij te denken. De minister zou er goed aan doen om alle data openbaar te maken en de onderzoekers te vragen zelf een eigen analyse te maken in plaats van andere onderzoekers en een belangenverenging voor zoogdieren na te praten. De ‘zeer ongunstige staat van instandhouding’ herken ik in ieder geval niet als ik de weilanden en akkers over kijk.